Herhalingsweek

Herhalingsweek
1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhalingsweek

Slide 1 - Slide

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit
  • telefoon in je TAS
  • Inloggen in LessonUp
  • Als de timer is afgelopen, stop je met praten en  begint de les.
timer
3:00

Slide 2 - Slide

PTO 4
Chapitre 6 + herhaling klas 1 + 2

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

RTTI

Slide 6 - Slide

Reproductie

Slide 7 - Slide

Reproductie?

Slide 8 - Mind map

Woordvolgorde in het Frans
Algemene regel: 

(plaats/ tijd) onderwerp + werkwoord(en) + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp (plaats / tijd). 

Hier, nous avons regardé un film chez ma tante.

Slide 9 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs
Het zelfstandig naamwoord bepaalt de vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Slide

znw
Enk
Mv
Mannelijk
-
s
vrouwelijk
e
es
TekstHet bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord. 

Slide 11 - Slide

Regelmatige werkwoorden
op -ER / RE / IR

Slide 12 - Slide

Er zijn 3 groepen regelmatige werkwoorden in het Frans:


- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -er
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -ir
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -re

Slide 13 - Slide

3 werkwoordstijden:


- le présent (ik zing / je chante)
- le passé composé (ik heb gezongen / j'ai chanté)
- l'imparfait (ik zong / je chantais)

Slide 14 - Slide


Stam + 

Slide 15 - Slide

Uitgang passé composé regelmatige werkwoorden

ER = stam + é      >    j'ai regardé
IR = stam + i         >    j'ai choisi
RE = stam + u      >    j'ai vendu

Slide 16 - Slide

l'imparfait
STAM: pak de nous-vorm van de présent en haal ons eraf en dan


Slide 17 - Slide

L'indicatif présent
des verbes irréguliers
= onregelmatige werkwoorden

uit je hoofd te kennen
des verbes réguliers
= regelmatige werkwoorden

volgt een regel voor vervoeging

Slide 18 - Slide

Être et avoir

Slide 19 - Slide

Faire
je fais
Tu fais
Il/elle/on fait
Nous faisons
Vous faites
Ils/elles font

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Le passé composé 

être = j'ai été
avoir = j'ai eu
faire = j'ai fait
aller = je suis allé

l'imparfait

j'étais
j'avais
je faisais
j'allais

Slide 22 - Slide

Leg uit: Het leren van regelmatige en onregelmatige werkwoorden is anders.

Slide 23 - Open question

Stampen, stampen, stampen...
vocabulaire
de werkwoorden (uitgangen + onregelmatige vormen)
het bezittelijk voornaamwoord
de ontkenning
de telwoorden
het bijvoegelijk naamwoord (regelmatig)
woordvolgorde

Slide 24 - Slide

Toepassen 1
- zet het werkwoord in de juiste tijd en vorm
- kies het juiste bezittelijk voornaamwoord
- schrijf het getal 643 voluit in het Frans
- maak de zin ontkennend (ne ... pas)
- plaats het woord in de juiste zin
- zet de dagen van de week in de juiste volgorde


Slide 25 - Slide

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) tante
A
son
B
sa
C
ses

Slide 26 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) école (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ses

Slide 27 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) maison
A
notre
B
votre
C
nos
D
leur

Slide 28 - Quiz

Regelmatig werkwoord:
Entendre - j'
A
entendre
B
entends
C
entend
D
enden

Slide 29 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Vous ............. (travailler)
A
travaillons
B
travaillez
C
travaille
D
travaillent

Slide 30 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Elles ........... (trouver)
A
trouvent
B
trouve
C
trouvons
D
trouvez

Slide 31 - Quiz

le passé composé: je (faire) / elles (avoir) / vous (oublier) / tu (entendre) / il (parler) / nous (être)
ils (rougir) / tu (aller)

Slide 32 - Open question

l'imparfait: je (faire) / elles (avoir) / vous (oublier) / tu (entendre) / il (aller)

Slide 33 - Open question

Maak de zin ontkennend: Je suis allé au cinéma (ne plus)

Slide 34 - Open question

Zet in de juiste volgorde: mardi, samedi, lundi, jeudi
A
mardi, lundi, jeudi, samedi
B
samedi, lundi, jeudi, mardi
C
lundi, jeudi, samedi, mardi
D
lundi, mardi, jeudi, samedi

Slide 35 - Quiz

Toepassen 2
- vertaal de woorden en zet op de juiste zin
- vertaal het bezittelijk voornaamwoord
- vertaal de ontkenning en maak de zin ontkennend (nooit)
vertaal het werkwoord en zet het in de juiste vorm / tijd
- lees de tekst en beantwoord de vragen (in het Nederlands)
Zet een zin in het meervoud
Maak een zin: Zet de woorden in de juiste volgorde.

Slide 36 - Slide

Zet in het meervoud
La piscine est très grande.
Mon frère habite avec son petit cousin.


Slide 37 - Slide

Zet in het meervoud
La piscine est très grande.
Mon frère habite avec son petit cousin.


Slide 38 - Slide

Les piscines sont très grandes.

Mes frères habitent avec leurs petitcousins.

Slide 39 - Slide

Hoe maak je een (standaard)Franse zin?
De woordvolgorde bij zinnen in het Nederlands is anders dan die bij zinnen in het Frans.

Slide 40 - Slide

Woordvolgorde in het Frans
Algemene regel: 

(plaats/ tijd) onderwerp + werkwoord(en) + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp (plaats / tijd). 

Hier, nous avons regardé un film chez ma tante.

Slide 41 - Slide

suis - vendredi - je me couche - vers - fatigué - 22.00 heures - je - et

Slide 42 - Open question

Inzicht
Grammatica en woordenschat in een nieuwe situatie of context
- een schrijfopdracht (jezelf voorstellen)
- een zin vertalen

maar ook bijvoorbeeld:
- het uitleggen van grammatica / regels (ga ik niet vragen)
- uitleggen waarom iets goed of fout is (ga ik niet vragen)

Slide 43 - Slide

Op zondag heb ik tot de training uitgeslapen.

Slide 44 - Open question

De helft was oneerlijk en vervolgens waren wij teleurgesteld.

Slide 45 - Open question

Slide 46 - Slide