Grammatica Chapitre 1 3HV

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Het bezittelijk voornaamwoord

Vertaal het bezittelijk vnw.
Arnaud est (mijn)_____ meilleur ami.

Vertaal het bezittelijk vnw.
(Ons)_______ maison est très petite.

Vertaal het bezittelijk vnw
Antoine et (zijn) ______ mère font faire du shopping.

Vertaal het bezittelijk vnw.
(Hun) __________ chiens sont petits et mignons.

Les verbes

partir - vertrekken

sortir - uitgaan

servir - (be)dienen

sentir - voelen, ruiken

dormir - slapen

Ken de présent, de passé composé en de imparfait.

De présent
Ik vertrek

Wij slapen

Hij gaat uit

zij voelen

De passé composé
wij zijn vertrokken

Ik heb geslapen

Jullie hebben geroken

De meisjes zijn uitgegaan

De imparfait

Om de imparfait te maken, neem je de nous-vorm

van de présent van het werkwoord.

Bijv 

partir - nous partons

Je haalt de -ons eraf, dan heb je de stam:

part

Achter de stam (part) zet je de volgende uitgangen:

ais, ais, ait, ions, iez, aient

Dit kun je toepassen op alle regelmatige en onregelmatige werkwoorden, behalve être:

de stam is dan : ét--

Jij vertrok

Jullie bedienden

Zij sliepen

Hij ging uit

Het wederkerend werkwoord

Als er in het Frans "se" voor de infinitief staat heb je te maken met een wederkerend werkwoord.

Dit zijn altijd regelmatige werkwoorden op -er.

Het wederkerend voornaamwoord verandert:

je   - me                 nous - nous

  tu  - te                     vous - vous 

                         il /elle / on  - se     ils/ elles  - se                       

Zet in de goede vorm
nous (s'habiller)

Zet het werkwoord in de p.c.
Elle (partir)

Zet in de goede vorm
je (s'habituer à)

Zet in de goede vorm
tu (se lever)

Zet in de goede vorm
ils (se demander)

Alles door elkaar

Let goed op of het werkwoord wederkerend is of niet!

Zet in de goede vorm
vous (écouter)

Zet in de goede vorm
il (sortir)

Zet in de goede vorm
tu (regarder)

Zet in de goede vorm
il (se laver)

Zet in de goede vorm
ils (s'inquiéter)

Zet in de goede vorm
(Mijn) _______ amie est sympa

Zet in de goede vorm
nous (servir)

Zet in de goede vorm
Ils ont oublié (hun) __________livres.

Zet in de goede vorm
je (dormir)

Zet in de goede vorm
vous (s'appeler)

Zet in de goede vorm
tu (attendre)

Zet in de goede vorm in de p.c
nous (entendre)

Zet in de goede vorm
tu (choisir)

Zet in de goede vorm
ils (finir)

Zet in de goede vorm in de p.c.
il (réfléchir)

Zet in de goede vorm
je (se laver)

Bonne chance!

 .