GR2 19.01

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Klas 2A

dinsdag 19 januari

Wat gaan we doen

- VERTALEN: tekst 6A (tot het eind)

- MAKEN: oefenboek p. 61, vraag 4, 5, 9 en 10

δακρύεις

1. jij verlaat
2. jij huilt
3. hij verlaat
4. hij huilt

σῴζομεν

ἡμέρας

1. G ev
2. D mv
3. D ev
4. A mv

‘Σύ, ὦ Ἀθηναῖε, υἱὸς τοῦ τῶν Ἀθηναίων δεσπότου εἶ. 

Εἰ σὺ ἐμὲ ἄγεις εἰς τὰς καλὰς Ἀθήνας καὶ γαμεῖς με,

 ἐγὼ σὲ μετὰ τῶν νέων τέκνων δόλῳ σῴζειν μέλλω!’

Ὁ μὲν Θησεὺς ὅρκοις ἰσχυροῖς ὁμολογεῖ,

 ἡ δ’ Ἀριάδνη τῷ γάμῳ χαίρει.

μάλα is

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. bijwoord
4. werkwoord

οὖν (r. 8): tref je hetzelfde gebruik aan?

1. JA
2. NEE

μετὰ τῶν  νέων τέκνων

a. Met welke naamval is μετά hier verbonden?

b. Wat betekent het met die naamval?

c. Geef uit deze tekst een voorbeeld van μετά + acc.

ὅρκοις ἰσχυροῖς

a. In welke naamval staat deze woordgroep?

b. Welk gebruik van deze naamval tref je hier aan?

Huiswerk voor vrijdag (22.01)

- LEREN tekstboek p. 50

- LEZEN tekstboek p. 48-49 (Daidalos en Ikaros)

- MAKEN oefenboek p. 64, vraag 1 en 2