What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H1 quiz (k/m 3)
H1 quiz (k/m 3)
weet je het nog?
1 / 49
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
This lesson contains
49 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
20 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
H1 quiz (k/m 3)
weet je het nog?
Slide 1 - Slide
Par. 1.1
Vraag 1 t/m 5
Slide 2 - Slide
1) Wat zijn basisbehoeften?
(primaire behoeften)
A
Brood
B
Water
C
Huis
D
A, B en C zijn goed
Slide 3 - Quiz
2) Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig. Wat zijn twee goede voorbeelden van middelen?
A
tijd en geld
B
tijd en ruimte
C
geld en macht
D
tijd en macht
Slide 4 - Quiz
3) Wat zijn prioriteiten stellen?
A
Bekijken wat je over houdt aan het einde van de maand
B
Geld proberen te besparen op uitgaven
C
Wat je het belangrijkste vindt en wat minder belangrijker
D
Je tijd en geld inzetten
Slide 5 - Quiz
4) Wat is zelfvoorziening?
Zelfvoorziening is goederen en diensten
A
laten maken door bedrijven
B
laten maken door de overheid
C
die je voor je zelf maakt
D
laten maken door bedrijven en de overheid
Slide 6 - Quiz
5) Er is een school met 450 leerlingen en 56% is onder 15 jaar. Bereken hoeveel leerlingen onder de 15 jaar is?
A
252
B
242
C
232
D
222
Slide 7 - Quiz
Par. 1.2
Vraag 6 t/m 10
Slide 8 - Slide
6) Commerciële beïnvloeding gebeurt door ...
A
consumenten
B
de gemeente
C
door fabrieken, winkeliers en verkopers
D
je ouders en vrienden
Slide 9 - Quiz
7) Wat is een doelgroep
A
Een groep consumenten met een goed doel
B
Een groep producenten waarop de verkoper zich richt
C
Consumenten die een doel in hun leven zoeken
D
Een groep consumenten waarop de verkoper zich richt
Slide 10 - Quiz
8) Wat is marketing?
A
Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
B
Alles wat je in je winkel hebt verkopen.
C
Het aantal producten dat je verkoopt.
D
Alle winst die een bedrijf maakt.
Slide 11 - Quiz
9) Welke reclame is ideële reclame?
A
B
C
D
Slide 12 - Quiz
10) Hoeveel procent van de sushi is met tonijn?
A
80%
B
85%
C
95%
D
90%
Slide 13 - Quiz
Antwoorden Par. 1.1
Vraag 1 t/m 5
Slide 14 - Slide
1) Wat zijn basisbehoeften?
A
Brood
B
Water
C
een huis
D
A, B en C zijn goed
Slide 15 - Quiz
2) Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig. Wat zijn twee goede voorbeelden van middelen?
A
tijd en geld
B
tijd en ruimte
C
geld en macht
D
tijd en macht
Slide 16 - Quiz
3) Wat zijn prioriteiten stellen?
A
Bekijken wat je over houdt aan het einde van de maand
B
Geld proberen te besparen op uitgaven
C
Wat je het belangrijkste vindt
D
Verbruiksgoederen
Slide 17 - Quiz
4) Wat is zelfvoorziening?
Zelfvoorziening is goederen en diensten
A
laten maken door bedrijven
B
laten maken door de overheid
C
die je voor je zelf maakt
D
laten maken door bedrijven en de overheid
Slide 18 - Quiz
5) Er is een school met 450 leerlingen en 56% is onder 15 jaar. Bereken hoeveel leerlingen onder de 15 jaar is?
A
252
B
242
C
232
D
222
Slide 19 - Quiz
Antwoorden Par. 1.2
Vraag 7 t/m 12
Slide 20 - Slide
6) Commerciële beïnvloeding gebeurt door ...
A
consumenten
B
de gemeente
C
door fabrieken, winkeliers en verkopers
D
je ouders en vrienden
Slide 21 - Quiz
7) Wat is een doelgroep
A
Een groep consumenten met een goed doel
B
Een groep producenten waarop de verkoper zich richt
C
Consumenten die een doel in hun leven zoeken
D
Een groep consumenten waarop de verkoper zich richt
Slide 22 - Quiz
8) Wat is marketing?
A
Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
B
Alles wat je in je winkel hebt verkopen.
C
Het aantal producten dat je verkoopt.
D
Alle winst die een bedrijf maakt.
Slide 23 - Quiz
9) Welke reclame is ideële reclame?
A
B
C
D
Slide 24 - Quiz
10) Hoeveel procent is met tonijn?
A
80%
B
85%
C
95%
D
90%
Slide 25 - Quiz
Par. 1.3
Vraag 11 t/m 15
Slide 26 - Slide
11) Het is vandaag Prinsjesdag. Het Kabinet presenteert de begroting...
A
van het afgelopen jaar
B
die door de Koning wordt voorgelezen
C
voor het komende jaar
D
niet, omdat het kabinet demissionair is
Slide 27 - Quiz
12) Wat is een voorbeeld van dagelijkse uitgaven
A
boodschappen doen
B
zwemlessen
C
abonnement telefoon
D
vakantie
Slide 28 - Quiz
13) Wat is het doel van Nibud?
A
Mensen helpen zo min mogelijk geld sparen
B
Zij helpen jou met budgetteren
C
Nibud helpt jou om geld te besparen
D
Nibud wil zoveel mogelijk geld aan jou verdienen
Slide 29 - Quiz
14) Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
B
Dit zijn uitgaven waar je nooit meer onderuit kunt.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.
Slide 30 - Quiz
15) Welke inkomensvorm hoort niet in het rijtje thuis van belangrijkste inkomensvormen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit directe ruil
C
Inkomen uit bezit
D
Overdrachtsinkomen
Slide 31 - Quiz
Par. 1.4
Vraag 16 t/m 20
Slide 32 - Slide
16) Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer
Slide 33 - Quiz
17) Tijdens Prinsjesdag gaat het veel over de koopkracht. Maar wat is koopkracht?
A
Hoeveel inkomen uit arbeid je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid welvaart die je hebt
D
De hoeveelheid euro's die je kunt uitgeven.
Slide 34 - Quiz
18) Een scooter kostte € 500. De scooter kost nu
€ 200. Hoeveel procent is de prijs van de scooter gedaald?
Welke formule gebruik ik?
A
getal : 100 x % =
B
deel : geheel x 100% =
C
bedrag x 12 : 52 =
D
(nieuw - oud) : oud x 100% =
Slide 35 - Quiz
19) Waar of niet waar?
1. de benzinekosten van een scooter zijn vaste lasten.
2. de verzekering van een scooter zijn de incidentele uitgaven
A
zin 1 waar
B
zin 2 waar
C
Beide zinnen zijn waar
D
Beide zinnen zijn niet waar
Slide 36 - Quiz
20) Voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Huishoudelijke uitgaven
Slide 37 - Quiz
Antwoorden Par. 1.3
Vraag 11 t/m 15
Slide 38 - Slide
11) Het is vandaag Prinsjesdag. Het Kabinet presenteert de begroting...
A
van het afgelopen jaar
B
die door de Koning wordt voorgelezen
C
voor het komende jaar
D
niet, omdat het kabinet demissionair is
Slide 39 - Quiz
12) Wat is een voorbeeld van dagelijkse uitgaven
A
boodschappen doen
B
zwemlessen
C
abonnement telefoon
D
vakantie
Slide 40 - Quiz
13) Wat is het doel van Nibud?
A
Mensen helpen zo min mogelijk geld sparen
B
Zij helpen jou met budgetteren
C
Nibud helpt jou om geld te besparen
D
Nibud wil zoveel mogelijk geld aan jou verdienen
Slide 41 - Quiz
14) Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
B
Dit zijn uitgaven waar je nooit meer onderuit kunt.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.
Slide 42 - Quiz
15) Welke inkomensvorm hoort niet in het rijtje thuis van belangrijkste inkomensvormen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit directe ruil
C
Inkomen uit bezit
D
Overdrachtsinkomen
Slide 43 - Quiz
Antwoorden Par. 1.4
Vraag 16 t/m 20
Slide 44 - Slide
16) Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer
Slide 45 - Quiz
17) Tijdens Prinsjesdag gaat het veel over de koopkracht. Maar wat is koopkracht?
A
Hoeveel inkomen uit arbeid je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid welvaart die je hebt
D
De hoeveelheid euro's die je kunt uitgeven.
Slide 46 - Quiz
18) Een scooter kostte € 500. De scooter kost nu
€ 200. Hoeveel procent is de prijs van de scooter gedaald?
Welke formule gebruik ik?
A
getal : 100 x % =
B
deel : geheel x 100% =
C
bedrag x 12 : 52 =
D
(nieuw - oud) : oud x 100% =
Slide 47 - Quiz
19) Waar of niet waar?
1. de benzinekosten van een scooter zijn vaste lasten.
2. de verzekering van een scooter zijn de incidentele uitgaven
A
zin 1 waar
B
zin 2 waar
C
Beide zinnen zijn waar
D
Beide zinnen zijn niet waar
Slide 48 - Quiz
20) Voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Huishoudelijke uitgaven
Slide 49 - Quiz
More lessons like this
1.4 Hoe hoog is jouw inkomen?
August 2018
- Lesson with
48 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
herhaling hoofdstuk 1 klas 3
September 2023
- Lesson with
22 slides
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
herhaling hoofdstuk 1 klas 3
February 2024
- Lesson with
22 slides
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
leerjaar 3 hst 2 voorbereiding proefwerk
November 2019
- Lesson with
15 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
Herhalen H1
September 2022
- Lesson with
28 slides
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
1.3 Budgetteren moet je leren
August 2018
- Lesson with
48 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
3 ECONOMIE H1
September 2023
- Lesson with
37 slides
Budgetteren
January 2019
- Lesson with
24 slides
by
Economics
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 2,3
Economie voor vmbo