Dinsdag 27 september

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Link

Vocabulaire
bon appétit
et
d'accord
un peu
la soeur
le copain
et toi?

Slide 4 - Slide

...........? J'habite à La Haye.

Slide 5 - Open question

les vacances, la tente, le chat, la piscine
A
les vacances
B
la tente
C
le chat
D
la piscine

Slide 6 - Quiz

je suis, on joue, j'habite, j'aime
A
je suis
B
on joue
C
j'habite
D
j'aime

Slide 7 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van grand?

Slide 8 - Open question

lastige woordjes
mais = maar
pour = voor
donc = dus
ici = hier
aussi = ook
et = en
bien = goed

Slide 9 - Slide

lastige woordjes
mais
pour
donc
ici
aussi
et
bien

Slide 10 - Slide

Leerdoel van vorige week
je weet hoe je de lidwoorden de en het in het Frans zegt
je weet wanneer je le / la / l' moet gebruiken
je weet hoe je een zelfstandig naamwoord in het meervoud moet zetten
je weet wanneer je het lidwoord les moet gebruiken

Slide 11 - Slide

ken je de Franse lidwoorden nog?

Slide 12 - Mind map

Zelfstandig naamwoord
+ le    -> m
+ la    -> v
+ les ->  mv
+ l'     ->  klinkers & 'stomme h'

Slide 13 - Slide

Vul het lidwoord in:
... jour (m)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... musique (v)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... prix (m)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... cousins (m/mv)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... famille (v)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... âge (m)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 19 - Quiz

Hoeveel vragen had je er goed?
A
alle 6
B
5
C
4
D
3 of minder

Slide 20 - Quiz

le chat / la semaine / le poisson

Slide 21 - Open question

Leerdoel van deze les
je leert de lidwoorden un en une kennen en gebruiken

Slide 22 - Slide

het lidwoord een
een kat= un chat
een koe = une vache
le chat / un chat
la vache / une vache

Slide 23 - Slide

le chien / la plage / l'hôtel (m) / la copine / le prix

Slide 24 - Open question

Devoirs: ex. 16 / 17

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide