Capitulo 3 - les 2

1 / 26
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoy es jueves, 12 de diciembre

Slide 3 - Slide

Straf inleveren:
  •  Damoon
  • Stanley
  • Ramos
  • Liriano

Slide 4 - Slide

Las reglas:
Respect:
Als iemand praat is de rest stil
Ik steek me vinger op als ik iets wil zeggen
We maken elkaar niet belachelijk
We komen onze afspraken na (HW, geen mobiel, etc.)

Slide 5 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Overhoring: los números 20 al 30
  • De getallen 30 t/m 100 in het Spaans
  • Het werkwoord TENER (hebben) in het Spaans
  • De bijvoeglijk naamwoorden in het Spaans

Slide 6 - Slide

¿Cuál es la meta de hoy? 
Ik kan tot 100 tellen
Ik kan het werkwoord TENER in het Spaans vervoegen
Ik weet hoe ik de bijvoeglijk naamwoorden in het Spaans moet gebruiken

Slide 7 - Slide

Korte pauze
Overhoring: getallen 20 t/m 30

Slide 8 - Slide

Korte pauze
De getallen 30 t/m 100

Slide 9 - Slide

Getallen
1. 100
2. 98
3. 87
4. 71
5. 60
6. 56
7. 42
8. 33
9. 24

Slide 10 - Slide

Getallen
1. 100 = cien
2. 98 = noventa y ocho
3. 87 = ochenta y siete
4. 71 = setenta y uno
5. 60 = sesenta
6. 56 = cincuenta y seis
7. 42 = cuarenta y dos
8. 33 = treinta y tres
9. 24= veinticuatro

Slide 11 - Slide

¿Qué vamos a hacer?
Wat? libro de ejercicio: blz. 67, opdr. 8 B
Hoe? Individueel
Hulp: Steek je vinger op als je een vraag hebt
Tijd: 5 minutos
Uitkomst: Ik weet welke getallen ik wel weet in het 
Spaans
Klaar? Libro de ejercicio opdr. 9 blz. 68
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Korte pauze
Het werkwoord TENER (hebben)
tengo

tienes

tiene

tienen

tenemos

tenéis

*
*

Slide 13 - Slide

Korte pauze
Persoonlijke voornaamwoorden
Yo = staat alléén yo
Tú = staat alléén tú
él / ella/ usted= staat één naam of één ding
___________________________________________________
Nosotros/as = staat een naam (of meerdere) + yo
Vosotros/as = staat een naam (of meerdere) + tú
ellos = man + man    OF    vrouw + man
ellas= vrouw + vrouw
ustedes = oudere persoon + oudere persoon

Slide 14 - Slide

Vul het werkwoord TENER in:
1. Martha ____________ unos libros.
2. Mis abuelos ____________ un perro.
3. La profesora y yo ____________ una reunión.
4. Tú ____________ muchos deberes.
5. Yo ____________ una hermana.
6. Mi amiga y tú ____________ un auto.
7. Diego y Dora ____________ un mapa.

Slide 15 - Slide

Vul het werkwoord TENER in:
1. Martha tiene unos libros.
2. Mis abuelos tienen un perro.
3. La profesora y yo tenemos una reunión.
4. Tú tienes muchos deberes.
5. Yo tengo una hermana.
6. Mi amiga y tú tenéis un auto.
7. Diego y Dora tienen un mapa.

Slide 16 - Slide

¿Qué vamos a hacer?
Wat? Libro de ejercicio: blz.69, opdr. 11 en 12 samen.
Hoe? Klassikaal
Hulp: Steek je vinger op als je een vraag hebt
Tijd: 15 minutos
Uitkomst: Ik begrijp hoe ik tener moet vervoegen
Klaar? Libro de ejercicio opdr. 9 blz. 68

Slide 17 - Slide

Korte pauze
Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 18 - Slide

¿Qué vamos a hacer?
Wat? Libro de ejercicio:: blz. 77 en 78, opdr. 26 t/m 28
Hoe? in duo's
Hulp: Steek je vinger op als je een vraag hebt
Tijd: 20 minutos
Uitkomst: Ik weet hoe ik het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans moet gebruiken

Slide 19 - Slide

Los deberes
Libro de texto:
blz. 29, bron D Leer hoe je het werkwoord TENER moet vervoegen uit je hoofd
Leer  de bezittelijke vnw blz. 30, bron G
blz. 32, bron J de regels van de bijvoeglijk vnw. uit je hoofd leren.

Overhoring van allebei





Slide 20 - Slide

¿Cuál es la meta de hoy? 
Ik kan tot 100 tellen
Ik kan het werkwoord TENER in het Spaans vervoegen
Ik weet hoe ik de bijvoeglijk naamwoorden in het Spaans moet gebruiken

Slide 21 - Slide

¿Preguntas?

Slide 22 - Slide

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
2. Compré __________ manzanas en el supermercado.
A
un
B
una
C
unos
D
unas

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
3. Necesito __________ bolígrafo para tomar apuntes.
A
un
B
una
C
unos
D
unas

Slide 24 - Quiz

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
4. Quiero comprar __________ zapatos nuevos.
A
un
B
una
C
unos
D
unas

Slide 25 - Quiz

Quizlet
https://ap.lc/wzBbJ

Slide 26 - Slide