This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling verbranding en ademhaling
Basisstof 1 t/m 6
Slide 1 - Slide
De huig sluit de keelholte af als je eet
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Bloed dat van de longblaasjes weg stroomt is zuurstofarm
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Je slijmvlies loopt door vanaf je neusholte tot in je longblaasjes
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Je borstholte wordt bij zowel de buik- als de borstademhaling groter
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Alle dieren ademen met longen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Er zit minder koolstofdioxide in uitgeademde lucht dan in ingeademde lucht
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Verbranding vindt alleen plaats in je spieren
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quiz
Een hoge verbranding betekent een snelle hartslag
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Je kan beter door je mond ademen dan door je neus
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Welke gassen vormen samen 99% van de lucht?
A
Stikstof en koolstofdioxide
B
Zuurstof en koolstofdioxide
C
Stikstof en zuurstof
Slide 11 - Quiz
Wat is geen functie van je neusslijmvlies?
A
Ingeademde lucht vochtig maken
B
Ingeademde lucht warm maken
C
Ruiken
D
Stofdeeltjes en ziekteverwekkers opvangen
Slide 12 - Quiz
zuurstof + ... --> koolstofdioxide + ... + energie
A
glucose, water
B
water, glucose
C
glucose, warmte
D
voedsel, water
Slide 13 - Quiz
Waar is de meeste energie van verbranding voor nodig?
A
Groeien
B
Lichaamstemperatuur
C
Bewegen
D
Vertering
Slide 14 - Quiz
Als je je verslikt...
A
Is je huig open en je strottenhoofd dicht
B
Is je huig dicht en je strottenhoofd open
C
Zijn je huig en strottenhoofd dicht
D
Zijn je huig en strottenhoofd open
Slide 15 - Quiz
Waardoor kan gaswisseling snel gebeuren in longblaasjes?
A
Groot oppervlak
B
Dunne wanden
C
Allebei
D
Geen van beiden
Slide 16 - Quiz
Welk nummer geeft een bronchie aan?
A
2
B
8
C
9
D
10
Slide 17 - Quiz
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 18 - Quiz
Hieronder is de verbranding in je lichaam schematisch weergegeven. Twee woorden zijn vervangen door cijfers.
1 + zuurstof water + 2 + energie
Op de plek van cijfer 2 moet koolstofdioxide worden ingevuld.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quiz
longblaasjes
longen
brochien
Luchtpijptakje
luchtpijp
Slide 20 - Drag question
Welk nummer geeft de plaats aan waar ingeademde lucht het eerst terechtkomt?
A
1
B
2
C
3
Slide 21 - Quiz
Bij welk nummer bevindt zich bloed dat rijk is aan zuurstof?
A
1
B
2
C
3
Slide 22 - Quiz
Welke pijl geeft de richting aan waarin koolstofdioxide gaat, pijl P of pijl Q?
A
Pijl P.
B
Pijl Q.
Slide 23 - Quiz
Bij welke ziekte worden de luchtwegen nauwer?
A
Bij astma.
B
Bij hooikoorts.
C
Bij longemfyseem
Slide 24 - Quiz
Water speelt een rol bij de verbranding van een kaars. Wat voor rol?
A
Bij de verbranding van een kaars wordt water verbruikt.
B
Bij de verbranding van een kaars ontstaat water als verbrandingsproduct.
C
Bij de verbranding van een kaars wordt water omgezet in energie.
D
Bij de verbranding van een kaars wordt energie omgezet in water.
Slide 25 - Quiz
De schematische tekening toont een sterk vergroot kieuwplaatje van een vis, met de daarin liggende bloedvaten. De rode pijl geeft de richting aan die het bloed stroomt. Langs een kieuwplaatje stroomt water. In welke richting moet het water stromen zodat de meeste zuurstof door het bloed van de vis worden opgenomen?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 26 - Quiz
Komen trilhaarcellen voor in buis 2? En in buis 3?
A
Zowel in buis 2 als in buis 3.
B
Alleen in buis 2.
C
Alleen in buis 3.
Slide 27 - Quiz
Wat is de functie van het strotklepje?
A
Het strotklepje voorkomt dat er lucht in de slokdarm komt tijdens het ademhalen
B
Het strotklepje voorkomt dat er voedsel in de neusholte komt tijdens het slikken
C
Het strotklepje voorkomt dat er lucht van de neusholte in de mondholte komt tijdens het ademhalen
D
Het strotklepje voorkomt dat er voedsel in de luchtpijp komt tijdens het slikken
Slide 28 - Quiz
Een docent vraagt aan drie leerlingen hoe het komt dat de gaswisseling in de longen snel kan plaatsvinden.
Kristel antwoordt: ‘Doordat de longblaasjes een dunne wand hebben.’
Lotte antwoordt: ‘Doordat de lucht in de longblaasjes snel stroomt.’
Meryem antwoordt: ‘Doordat elk longblaasje een groot oppervlak heeft.’
Welke leerling geeft, of welke leerlingen geven een goed antwoord op de vraag van de docent?
A
Alleen Lotte.
B
Alleen Kristel en Meryem.
C
Alledrie hebben gelijk.
D
Alledrie hebben het fout.
Slide 29 - Quiz
Delen van het ademhalingsstelsel zijn: bronchiën, longblaasjes en luchtpijp. Welke van deze delen bevatten kraakbeenringen?
A
De bronchiën, de longblaasjes en de luchtpijp
B
Alleen de bronchiën en de luchtpijp
C
Alleen de bronchiën en de longblaasjes
D
Alleen de luchtpijp
Slide 30 - Quiz
In de afbeelding hiernaast is de borstkas viermaal schematisch getekend. Welke figuren geven de stand weer na een inademing?
A
Figuur 1 en 3
B
Figuur 1 en 4
C
Figuur 2 en 3
D
Figuur 2 en 4
Slide 31 - Quiz
Leg uit waarom het beter is om door je neus adem te halen. Noem de vier voordelen.
Slide 32 - Open question
In welk celorganellen vindt de afbraak van glucose plaats
Slide 33 - Open question
Noem twee dingen die je kunt doen om je luchtwegen gezond te houden
Slide 34 - Open question
Hoe komt het dat je warm wordt als je hardloopt?
Slide 35 - Open question
Bij welke adembeweging beweegt de buikwand naar voren?
A
Bij inademing door middel van ribademhaling.
B
Bij inademing door middel van middenrifademhaling.
C
Bij uitademing door middel van ribademhaling.
D
Bij uitademing door middel van middenrifademhaling.
Slide 36 - Quiz
Welk verband bestaat er bij de mens tussen uitademing en beweging van het middenrif?
A
De lucht stroomt naar buiten; daardoor gaat het middenrif omlaag.
B
De lucht stroomt naar buiten; daardoor gaat het middenrif omhoog.
C
Het middenrif gaat omlaag; daardoor stroomt lucht naar buiten.
D
Het middenrif gaat omhoog; daardoor stroomt lucht naar buiten
Slide 37 - Quiz
Welke stoffen zijn er nodig voor fotosynthese?
Slide 38 - Open question
Wat is de indicator van koolstofdioxide?
Slide 39 - Open question
Insecten ademen met behulp van
A
longen
B
kieuwen
C
tracheeën
Slide 40 - Quiz
Ingeademde lucht bevat
meer zuurstof dan koolstofdioxide.
minder zuurstof dan koolstofdioxide.
Uitgeademde lucht bevat
Slide 41 - Drag question
Waarom zijn koudbloedige dieren weinig actief bij lage temperaturen?
Slide 42 - Open question
Noem 2 aanpassingen die warmbloedige dieren hebben.
Slide 43 - Open question
Water speelt een rol bij de verbranding van een kaars. Wat voor rol?
A
Bij de verbranding van een kaars wordt water verbruikt.
B
Bij de verbranding van een kaars ontstaat water als verbrandingsproduct.
C
Bij de verbranding van een kaars wordt water omgezet in energie.
D
Bij de verbranding van een kaars wordt energie omgezet in water.
Slide 44 - Quiz
Delen van het ademhalingsstelsel zijn: bronchiën, longblaasjes en luchtpijp. Welke van deze delen bevatten kraakbeenringen?
A
De bronchiën, de longblaasjes en de luchtpijp
B
Alleen de bronchiën en de luchtpijp
C
Alleen de bronchiën en de longblaasjes
D
Alleen de luchtpijp
Slide 45 - Quiz
In welk celorganellen vindt de afbraak van glucose plaats
Slide 46 - Open question
Noem twee dingen die je kunt doen om je luchtwegen gezond te houden
Slide 47 - Open question
Hoe komt het dat je warm wordt als je hardloopt?
Slide 48 - Open question
Bij welke adembeweging beweegt de buikwand naar voren?
A
Bij inademing door middel van ribademhaling.
B
Bij inademing door middel van middenrifademhaling.
C
Bij uitademing door middel van ribademhaling.
D
Bij uitademing door middel van middenrifademhaling.
Slide 49 - Quiz
Welk verband bestaat er bij de mens tussen uitademing en beweging van het middenrif?
A
De lucht stroomt naar buiten; daardoor gaat het middenrif omlaag.
B
De lucht stroomt naar buiten; daardoor gaat het middenrif omhoog.
C
Het middenrif gaat omlaag; daardoor stroomt lucht naar buiten.
D
Het middenrif gaat omhoog; daardoor stroomt lucht naar buiten