Je vindt de persoonsvorm door:
1. De zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Hij zingt mooi. Hij zong mooi.
Hij is gevallen. Hij was gevallen.
2. Het aantal te veranderen.
Hij zingt mooi. Zij zingen mooi.
Hij is gevallen. Zij zijn gevallen.