H1 - grammatica les 1

Welkom!

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Doelen
  • Ik kan de persoonsvorm en het onderwerp vinden in een zin.
  • Ik kan concrete en abstracte zelfstandige naamwoorden            herkennen.
  • Ik kan bepaalde en onbepaalde lidwoorden herkennen.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
  • vooruitblik: leestoets + zakelijke mail
  • startopdracht
  • uitleg theorie
  • zelfstandig aan het werk met de weektaak

Slide 3 - Slide

vooruitblik
vrijdag 8 oktober: leestoets H1, H2, H3

vrijdag 15 oktober: zakelijke mail

Slide 4 - Slide

startopdracht

Slide 5 - Slide

Maak zoveel mogelijk zinnen met:
een taart/bij Jim/voor oma/ gisteren/hebben/gebakken/mijn nichtjes en ik

Slide 6 - Open question

zinsdelen en woordsoorten
Wat is het verschil?

Slide 7 - Slide

zinsdelen - 
de persoonsvorm

Slide 8 - Slide

persoonsvorm herkennen (pv)
1)  past zich aan aan het onderwerp
      Ik koop een ijsje.
      Hij koopt een ijsje.
2)  verandert mee met de tijd
      Ik heb een ijsje.
      Gisteren had ik een ijsje.
3)  staat vooraan wanneer je er een vraagzin van maakt
      Jij eet een ijsje.
      Eet jij een ijsje.

Slide 9 - Slide

zinsdelen
Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan.

Tussen de zinsdelen zet je streepjes.

Gisteren| fietste| mijn vader| door het bos.
Ik| heb| het boek| aan mijn vader| gegeven.

Slide 10 - Slide

zinsdelen - 
het onderwerp

Slide 11 - Slide

onderwerp vinden (ow)
onderwerp  = wie/wat + pv?
    De hond blaft.  ->  Wie blaft?  ->  de hond

2   Zet de pv in het enkelvoud/meervoud -> ow verandert mee
     De hond blaft.   ->  De honden blaffen.
                         pv                                         pv

Slide 12 - Slide

woordsoorten
Maak de puzzel op blz. 30 van je boek.

Slide 13 - Slide

woordsoorten - 
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Slide

zelfstandig naamwoord
-> een woord voor een mens, een dier, een plant, een ding of 
     een gevoel
concreet zelfstandig naamwoord: kun je aanraken, is tastbaar
                                                                        de pen, de armband, het huis
abstract zelfstandig naamwoord: kun je niet aanraken
                                                                       de vrede, de week, het geluk
eigen naam:   Jurre, Jade, Tobias, Odink

Slide 15 - Slide

zelfstandig naamwoord
-> heeft meestal een enkelvoud en een meervoud
      het meisje - de meisjes
-> heeft vaak een verkleinwoord
      het huis - het huisje
-> meestal kan er een lidwoord voor staan
      de jongen, het huiswerk, een school

Slide 16 - Slide

bepaald/onbepaald lidwoord
bepaald lidwoord:         de + het
onbepaald lidwoord:    een

Let op: -Het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig 
                  naamwoord hoort: het waait, het is 5 uur.
               -Een is geen lidwoord als je het uitspreekt als 1: een van                     hen.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

weektaak (agenda)
mk H1 grammatica:
zinsdelen opdracht 1 + 2
woordsoorten opdracht 1 + 2 

Slide 19 - Slide