W44 1H1 NE FICTIE + TAALVERZORGING §29 + §42

Week 44
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Week 44

Slide 1 - Slide

Opzet week 44 - 26 t/m 30 oktober
Les 1: taalverzorging
  • Engelse werkwoorden (blz. 120-121)
Les 2 en 3: taalverzorging
  • Formatieve toets
Les 4: taalverzorging
  • Samenstellingen (blz. 170-171)
Les 5: taaluur
  • Personages

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het correct vervoegen van de Engelse werkwoorden.
  • het correct noteren van samenstellingen met een koppelteken.

Slide 3 - Slide

Stappenplan
  1. Neem aan het begin van de week de LessonUp door.
  2. Lees de theorie in het boek wanneer dat nodig is.
  3. Noteer vragen die jij eventueel tijdens de les kunt stellen.
  4. Maak de oefenvragen wanneer deze aanwezig zijn in de LessonUp.
  5. Zorg dat je elke week de juiste taken maakt. Zie hiervoor de ontvangen planning.

Slide 4 - Slide

Les 1
Taalverzorging:
29. Engelse werkwoorden (blz. 120-121)

          Start met het lezen van de theorie op bladzijde 120. Daarna            kun je verder met de LessonUp.

Slide 5 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
Je komt regelmatig de woorden zwak, sterk en onregelmatig tegen. Wat betekenen deze woorden?
  • Bij een zwak werkwoord verandert de klank niet in de verleden tijd: snoep - snoepte.
  • Bij een sterk werkwoord verandert de klank wel in de verleden tijd: roep - riep.
  • Bij een onregelmatig werkwoord schrijf je de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels: zijn, hebben, zullen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Les 2 en 3


Taalverzorging:
Formatieve toets

Slide 8 - Slide

Formatieve toets

Tijdens de les besteden we tijd aan een 'oefentoets' over het onderdeel leesvaardigheid.

Slide 9 - Slide

Les 4

Taalverzorging:
42. Samenstellingen met koppelteken (blz. 170-171)

Start met het lezen van de theorie op bladzijde 170. 
Daarna kun je verder met de LessonUp.

Slide 10 - Slide

Herhalingsopdracht
Maak van de onderstaande woorden goede samenstellingen door ze aan elkaar te schrijven waar het nodig is.

1. onder handelen
2. Eerste Kerst dag
3. terug komen op
4. festival ganger
5. veel belovend programma
6. sport school abonnement
7. mensen rechten organisatie
8. last minute aanbieding
9. baby kleren
10. voetbal gekte
11. al wetend
12. business model
13. bos bessen kwark
14. er onder door
15. bekend maken
16. donker paars
17. onder uit komen
18. geheim agent
19. low budget film
20. er op vertrouwen
21. er om heen
22. witte neus hoorn
23. voice mail
24. laatste school dag

Slide 11 - Slide

Herhalingsopdracht
Maak van de onderstaande woorden goede samenstellingen door ze aan elkaar te schrijven waar het nodig is.

1. onderhandelen
2. Eerste Kerstdag
3. terugkomen op
4. festivalganger
5. veelbelovend programma
6. sportschoolabonnement
7. mensenrechtenorganisatie
8. lastminuteaanbieding
9. babykleren
10. voetbalgekte
11. alwetend
12. businessmodel
13. bosbessenkwark
14. eronderdoor
15. bekendmaken
16. donkerpaars
17. onderuitkomen
18. geheim agent
19. lowbudgetfilm
20. erop vertrouwen
21. eromheen
22. witte neushoorn
23. voicemail
24. laatste schooldag

Slide 12 - Slide

Samenstelling
Een samenstelling is een woord dat is opgebouwd uit twee of meer woorden die ieder zelfstandig gebruikt kunnen worden. 
De combinatie van de losse woorden zorgen voor een nieuw begrip. 
Soms moet je in een samenstelling een liggend streepje (koppelteken) gebruiken om de leesbaarheid te vergroten.

Slide 13 - Slide

Samenstellingen - varianten
Er bestaan verschillende samenstelling:
  • samenstelling van zelfstandig naamwoorden:  maximumsnelheid, rugzak
  • samengestelde werkwoorden: verdergaan, nadenken, gebruikmaken
  • samenstelling met voorzetsels: erbovenop
  • samenstelling met klinkerbotsing: na-apen
  • samenstelling met een naam: Rabobankrekening, Tweede Kamerlid
  • samenstelling met een afkorting: tv-programma, arbodienst
  • samenstelling met gelijkwaardige delen: zwart-witfoto
  • samenstelling met een kern en een bepaling: interim-manager

Slide 14 - Slide

Samenstellingen met koppelteken
Je hebt al geleerd wat samenstellingen zijn. Een samenstelling is een combinatie van woorden die een eenheid vormt. Een samenstelling is daarom één woord.

Je gebruikt het koppelteken:
• in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden: staakt-het-vuren, doe-het-zelfzaak, peper-en-zoutstel;
• in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken (botsende klinkers): gala-avond, auto-export, tosti-ijzer, radio-uitzending (maar: confectieafdeling, giroafschrift, dandyachtig);

(zie volgende dia)

Slide 15 - Slide

Samenstellingen met koppelteken
Je gebruikt het koppelteken: 
• bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint: A-klasse, 40+-kaas, $-teken, CDA-lid, Sint-Janskerk;
• bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn: Noord-Italië, Zeeuws-Vlaanderen, Zuid-Hollander, Nieuw-Zeelandse;
• in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: adjunct-directeur, bijna-botsing, ex-vrouw, niet-bestaand, non-stop, oud-leraar;
en voor een hoofdletter bij de voorvoegsels anti-, oer-, on- en pro-: anti-Frans, oer-Hollands, on-Engels, pro-Russisch;
• in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden: singer-songwriter, whisky-soda.



Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Les 5
Taaluur

Slide 18 - Slide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de hoofdpersonen geldt:
• Ze worden uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven.
• Je komt veel te weten over hun innerlijk: gedachten, gevoelens, verlangens, dromen, wensen, angsten.
• Ze reageren niet altijd hetzelfde en zijn dus niet voorspelbaar: soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd doodsbang.
• Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen door wat ze zeggen, denken en doen.

Slide 19 - Slide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de bijfiguren geldt:
• Ze worden eenvoudig beschreven.
• Hun uiterlijk krijgt de meeste aandacht: gezichtsuitdrukking, houding, kleding.
• Soms zijn ze aan hun uiterlijk direct herkenbaar en hebben ze maar één
eigenschap.
• Schurken zien er gemeen uit en hebben een gemeen en slecht karakter.
• Helden zien er stoer uit en zijn sterk en nooit bang.


Slide 20 - Slide

Personages
Typen en karakters

Helden en schurken zijn vaak gemakkelijk te herkennen. De held heeft goede manieren, de schurk slechte. De held is dapper en vecht de strijd uit in een ‘eerlijk’ tweegevecht. De schurk is laf en schiet zijn tegenstander in de rug. Een personage dat snel herkenbaar is en simpel is uitgebeeld, heet een ‘type’.



Slide 21 - Slide

Personages
Typen en karakters

Echte mensen zijn nooit alleen maar óf slecht óf goed. Ze zijn veelzijdig, hebben meerdere kanten en veranderen. Hoofdpersonen zijn meestal karakters. In tegenstelling tot typen maken karakters gedurende het verhaal een ontwikkeling door. Ze maken keuzes en beleven dingen. Hierdoor groeien en veranderen ze als persoon: ze overwinnen angsten, verwerken hun verdriet of raken juist verbitterd. Aan het eind van het verhaal staat een karakter anders in het leven dan aan het begin.



Slide 22 - Slide

Personages
Uiterlijk

Onder het uiterlijk van een personage verstaan we:
- leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
- gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies
- relatie tot andere personages: broer-zus, vader-zoon, held-schurk




Slide 23 - Slide

Personages
Innerlijk

Met het innerlijk bedoelen we alle gedachten en gevoelens van een personage: dingen die je niet aan de buitenkant kunt zien. Juist de beschrijving van het innerlijk geeft kleur aan een personage. Je leert zijn drijfveren en afwegingen kennen. Daardoor begrijp je het gedrag van een personage steeds beter.





Slide 24 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
Je komt regelmatig de woorden zwak, sterk en onregelmatig tegen. Wat betekenen deze woorden?
  • Bij een zwak werkwoord verandert de klank niet in de verleden tijd: snoep - snoepte.
  • Bij een sterk werkwoord verandert de klank wel in de verleden tijd: roep - riep.
  • Bij een onregelmatig werkwoord schrijf je de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels: zijn, hebben, zullen

Slide 25 - Slide

Verwerkingsopdracht
Maak een uitgebreide analyse van de personages in jouw boek. Gebruik daarbij de theorie. Je mag zelf kiezen of hoe jij de analyse noteert: mindmap, samenvatten, plaatjes met tekst.

Je moet de volgende onderdelen verwerken in jouw analyse:
  1. De hoofdpersoon/personen en belangrijkste bijfiguren.
  2. Uitleg waarom die personages hoofdpersonen en bijfiguren zijn. 
  3. Verwijzing naar voorbeelden en/of citaten uit jouw boek die passen bij jouw uitleg.

Slide 26 - Slide

Taken week 44
Boek 1 uit!

Taalverzorging:
29. Engelse werkwoorden opdrachten 8-11 (blz. 120-121)
+ Drillsteroefeningen
42. Samenstellingen met koppelteken opdrachten 1-5 (blz. 170-171)
+ Drillsteroefeningen


+ Drillsteroefeningen taalverzorging: je kiest twee onderwerpen waar je extra mee oefent. 

Slide 27 - Slide