Grammatica 4

Spelling 4
Blz. 201
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling 4
Blz. 201

Slide 1 - Slide

Herhalingsopdracht
Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 
Zorg dat elk werkwoord goed in de zin past!

Slide 2 - Slide

De leraar ... (straffen) mij vanwege een langdurige slappe lach.
A
Straf
B
Straft
C
Strafte
D
Straften

Slide 3 - Quiz

Thomas ... (houden) zijn hond stevig vast tijdens een wandeling met windkracht 9.
A
Houd
B
Houde
C
Hield
D
Houdt

Slide 4 - Quiz

Mijn moeder ... (luisteren) de hele dag naar Frans Bauer, haar favoriete zanger.
A
Luistert
B
Luisterd
C
Luisterde
D
Luister

Slide 5 - Quiz

Victor ... (krabben) het wondje op zijn arm steeds open.
A
Krabd
B
Krab
C
Krabde
D
Krabt

Slide 6 - Quiz

... (vinden) jij deze Spaanse paella lekker?
A
Vond
B
Vind
C
Vindt
D
Vinden

Slide 7 - Quiz

Samenstelling
- Een woord dat uit twee of meer woorden bestaat.

- Politie+ auto = Politieauto

Slide 8 - Slide

Samenstelling
- Zoveel mogelijk aan elkaar.
- Bij letterverwarring gebruik je ''-''.

- Gala-avond i.p.v. Galaavond.
- Mini-jurk i.p.v. Minijurk.

Slide 9 - Slide

Oefening
- Schrijf de samenstellingen goed op, moet er wel of geen streepje tussen?

Slide 10 - Slide

Auto + onderdeel
A
Autoonderdeel
B
Auto-onderdeel

Slide 11 - Quiz

Diploma+uitreiking
A
Diplomauitreiking
B
Diploma-uitreiking

Slide 12 - Quiz

Tosti+apparaat
A
Tostiapparaat
B
Tosti-apparaat

Slide 13 - Quiz

Astma+aanval
A
Astmaaanval
B
Astma-aanval

Slide 14 - Quiz

Politie+agent
A
Politieagent
B
Politie-agent

Slide 15 - Quiz

Woede+uitbarsting
A
Woedeuitbarsting
B
Woede-uitbarsting

Slide 16 - Quiz

Samenstelling met tussenletters

Slide 17 - Slide

Oefening tussenletters
Schrijf je ''e'' of ''en''?

Slide 18 - Slide

Groente+man
A
Groenteman
B
Groentenman

Slide 19 - Quiz

Bes+sap
A
Bessesap
B
Bessensap
C
Bessap

Slide 20 - Quiz

Reus+leuk
A
Reuzeleuk
B
Reuzenleuk
C
Reusleuk

Slide 21 - Quiz

Ster+hemel
A
Sterrenhemel
B
Sterrehemel
C
Sterhemel

Slide 22 - Quiz

Deur+klink
A
Deurenklink
B
Deureklink
C
Deurklink

Slide 23 - Quiz

Kat+luik
A
Kattenluik
B
Katteluik
C
Katluik

Slide 24 - Quiz

Tussen -s
- Als ik hem hoor, schrijf ik hem.
- Begint het tweede deel van het woord met een -s? Vul dan een woord in dat niet met een -s begint.

Slide 25 - Slide

Tussen -s
Voorbeeld: 
- Kapper+zaak = kapperszaak
- Dorp + straat? Ik vul een woord in dat niet met een-s begint. 
Dorpsboot. Dus Dorpsstraat.

Slide 26 - Slide

Dorp+feest
A
Dorpsfeest
B
Dorpfeest

Slide 27 - Quiz

Station+straat
A
Stationsstraat
B
Stationstraat

Slide 28 - Quiz

Oorlogschip
A
Oorlogsschip
B
Oorlogschip

Slide 29 - Quiz

Kapper+zaak
A
Kapperszaak
B
Kapperzaak

Slide 30 - Quiz

Bus+chauffeur
A
Buschauffeur
B
Buschauffeur

Slide 31 - Quiz

Winkel+centrum
A
Winkelscentrum
B
Winkelcentrum

Slide 32 - Quiz

Huiswerk:
Opdracht 7 en 8

Slide 33 - Slide