Laatste les voor de vakantie

Laatste les voor de vakantie
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Laatste les voor de vakantie

Slide 1 - Slide

Wat is een 'dampoe'?
A
hete thee
B
mist
C
scheet
D
iemand die uit Amsterdam komt

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Video

Wat is de ik-vorm?
A
Het woord dat in verleden tijd achter ik komt te staan.
B
het woord dat in tegenwoordige tijd achter ik komt te staan.

Slide 4 - Quiz

Schrijf de ik-vorm+t van het werkwoord tussen haakjes op:
(vinden)

Slide 5 - Open question

Schrijf de ik-vorm+t van het werkwoord tussen haakjes op:
(worden)

Slide 6 - Open question

In de verleden tijd kan een persoonsvorm eindigen op -dt.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd meervoud.
-verwachten-
A
verwachten
B
verwachtten
C
verwachte
D
verwachtte

Slide 8 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
-hebben-
A
had
B
hadden
C
hebde
D
hebden

Slide 9 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 10 - Quiz

Oefenen - Persoonsvorm verleden tijd

Mijn broertjes ... vroeger nooit spruitjes. (lusten)
A
lussen
B
lusden
C
lustte
D
lustten

Slide 11 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
-lachen-
A
lachde
B
lachten
C
lachtte
D
lachte

Slide 12 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
-zijn-
A
is
B
was
C
zijn
D
waren

Slide 13 - Quiz

Goed opletten!
Er worden vragen gesteld over het volgende filmpje.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Hoe vaak zegt Doe Maar Dave het woord "fuifje"?
A
10 keer
B
6 keer
C
4 keer
D
5 keer

Slide 16 - Quiz

Welk frisdrankmerk zie je in het fragment?
A
Pepsi
B
Fanta
C
Cola
D
7-Up

Slide 17 - Quiz

Hoe heet de plaatsnaam die je in het begin ziet?
A
Eindhoven
B
Veghel
C
Roermond
D
Woensel

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste verwijswoorden:
Die/deze auto of dit/dat auto?
A
die - deze
B
dit - dat

Slide 19 - Quiz


A
die - deze
B
dit - dat

Slide 20 - Quiz


A
die - deze
B
dit - dat

Slide 21 - Quiz


A
die - deze
B
dit - dat

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Hoe vaak zegt Najib het woord "broodje"?
A
9 keer
B
10 keer
C
11 keer
D
12 keer

Slide 24 - Quiz

Hoe heet de man die de broodjes maakt?
A
Najib
B
Hassan
C
Appie

Slide 25 - Quiz

School(kennen) alle leerlingen.
A
kunnen
B
kan
C
kennen
D
kent

Slide 26 - Quiz

We kennen/kunnen hem al jaren!
A
kennen
B
kunnen

Slide 27 - Quiz

Kies het juiste woord.

De nieuwe bewoners [kennen/kunnen] nog helemaal niemand in deze straat.
A
Kennen
B
Kunnen

Slide 28 - Quiz

Waarom ... we morgen niet langer werken?
A
kunnen
B
kennen

Slide 29 - Quiz

Wij ... er niet veel aan doen.
A
kennen
B
kunnen

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video

Wat betekent waggie?
A
huis
B
fiets
C
slaapkamer
D
auto

Slide 32 - Quiz

Wat betekent: "ik boek die bak vet hard"?
A
ik gooi mijn boek hard dicht
B
ik rijd heel hard
C
ik bak frieten in vet
D
ik viel van de bak af

Slide 33 - Quiz

Ik weet niet waar ik al materialen liggen/leggen.
A
liggen
B
leggen

Slide 34 - Quiz

Kies het juiste woord.

Boter moet je in de koelkast [leggen/liggen].
A
Leggen
B
Liggen

Slide 35 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in.
De dvd's liggen/leggen op de kast.
A
liggen
B
leggen

Slide 36 - Quiz

Zal de kip een ei gaan .... ?
A
liggen
B
leggen

Slide 37 - Quiz

Dit ga ik allemaal doen in de meivakantie:

Slide 38 - Mind map

En nu...

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide