Laatste les voor de vakantie

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Laatste les voor de vakantie

Wat is een 'dampoe'?

1. hete thee
2. mist
3. scheet
4. iemand die uit Amsterdam komt

Wat is de ik-vorm?

1. Het woord dat in verleden tijd achter ik komt te staan.
2. het woord dat in tegenwoordige tijd achter ik komt te staan.

Schrijf de ik-vorm+t van het werkwoord tussen haakjes op:
(lopen)

Schrijf de ik-vorm+t van het werkwoord tussen haakjes op:
(vinden)

Schrijf de ik-vorm+t van het werkwoord tussen haakjes op:
(worden)

In de verleden tijd kan een persoonsvorm eindigen op -dt.

1. waar
2. niet waar

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd meervoud.
-verwachten-

1. verwachten
2. verwachtten
3. verwachte
4. verwachtte

In het volgende liedje zit een taalfout.

Benoem de fout.

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
-hebben-

1. had
2. hadden
3. hebde
4. hebden

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN

1. rust
2. ruste
3. rustten
4. rustte

Oefenen - Persoonsvorm verleden tijd

Mijn broertjes ... vroeger nooit spruitjes. (lusten)

1. lussen
2. lusden
3. lustte
4. lustten

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
-lachen-

1. lachde
2. lachten
3. lachtte
4. lachte

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
-zijn-

1. is
2. was
3. zijn
4. waren

Goed opletten!

Er worden vragen gesteld over het volgende filmpje.

Hoe vaak zegt Doe Maar Dave het woord "fuifje"?

1. 10 keer
2. 6 keer
3. 4 keer
4. 5 keer

Welk frisdrankmerk zie je in het fragment?

1. Pepsi
2. Fanta
3. Cola
4. 7-Up

Hoe heet de plaatsnaam die je in het begin ziet?

1. Eindhoven
2. Veghel
3. Roermond
4. Woensel

Kies de juiste verwijswoorden:
Die/deze auto of dit/dat auto?

1. die - deze
2. dit - dat

1. die - deze
2. dit - dat

1. die - deze
2. dit - dat

1. die - deze
2. dit - dat

Hoe vaak zegt Najib het woord "broodje"?

1. 9 keer
2. 10 keer
3. 11 keer
4. 12 keer

Hoe heet de man die de broodjes maakt?

1. Najib
2. Hassan
3. Appie

School(kennen) alle leerlingen.

1. kunnen
2. kan
3. kennen
4. kent

We kennen/kunnen hem al jaren!

1. kennen
2. kunnen

Kies het juiste woord.

De nieuwe bewoners [kennen/kunnen] nog helemaal niemand in deze straat.

1. Kennen
2. Kunnen

Waarom ... we morgen niet langer werken?

1. kunnen
2. kennen

Wij ... er niet veel aan doen.

1. kennen
2. kunnen

Wat betekent waggie?

1. huis
2. fiets
3. slaapkamer
4. auto

Wat betekent: "ik boek die bak vet hard"?

1. ik gooi mijn boek hard dicht
2. ik rijd heel hard
3. ik bak frieten in vet
4. ik viel van de bak af

Ik weet niet waar ik al materialen liggen/leggen.

1. liggen
2. leggen

Kies het juiste woord.

Boter moet je in de koelkast [leggen/liggen].

1. Leggen
2. Liggen

Vul het juiste werkwoord in.
De dvd's liggen/leggen op de kast.

1. liggen
2. leggen

Zal de kip een ei gaan .... ?

1. liggen
2. leggen

Dit ga ik allemaal doen in de meivakantie:

En nu...