Grammar 5: adjectives

Grammar 5: adjectives
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Grammar 5: adjectives

Slide 1 - Slide

Learning aim
I can use adjectives in a sentence

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Adjectives
Bijvoeglijke naamwoorden.
Beschrijven zelfstandige naamwoorden en staan ook meestal voor het zelfstandig naamwoord.

a nice house
a
sharp knife
a
cold winter

Slide 4 - Slide

Adjectives
Een Engelse bevestigende zin heeft een vaste woordvolgorde:
wie - doet - wat - waar - wanneer

He watched a film on television last weekend.

Een bijvoeglijk naamwoord geeft meer info over het zelfstandig nw.

Slide 5 - Slide

Adjectives
Meestal staat een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord dat het omschrijft.

Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook achter bepaalde werkwoorden zetten. De volgende dia geeft aan bij welke wwen je dit mag doen. 

Slide 6 - Slide

Adjectives
Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook achter bepaalde werkwoorden zetten:
- to be 
- to look
- to appear
- to seem 

Slide 7 - Slide

Adjectives
- to be (am/are/is/was/were)
The knife is sharp.
- to look (looks/looked)
They look silly in those hats.



Slide 8 - Slide

Adjectives
- to appear (appears/appeared)
She appeared friendly after I met her.

- to seem (seems/seemed)
She seems interested in politics.  

Slide 9 - Slide

Wat betekent 'adjectives' in het Nederlands?
A
werkwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 10 - Quiz

Noem eens een voorbeeld van een Engels bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Open question

Which word is the adjective?
Mindy lives in that big house at the end of the street
A
end
B
street
C
lives
D
big

Slide 12 - Quiz

Waar zet je 'funny' in deze zin?
He watched a film on television last weekend.

Slide 13 - Open question

Waar zet je 'beautiful' in deze zin?
She sang a song.

Slide 14 - Open question

Waar zet je 'tired' in deze zin?
The actress appeared on set yesterday.

Slide 15 - Open question

Put the words in the correct order:
in Spain - this - bag - leather - bought - I - last summer

Slide 16 - Open question

Ik snap dit!
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Ga verder met de volgende opdrachten.

Blauw: Je snapt het nog niet zo goed en hebt voor 1 van twee sippe emoji's gekozen.
Groen: Je snapt het redelijk. Je hebt voor de middelste emoji gekozen.
Oranje: Je snapt het al goed. Je hebt voor 1 van de twee blije emoji's gekozen.

Slide 18 - Slide

Blue
Je kijkt het filmpje dat bij blauw hoort en doet mee met de opdrachten in het filmpje.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Green
Je kijkt het filmpje dat bij groen hoort en maakt de opdrachten die erop volgen.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Which word is the adjective?
July bought some French paintings last year
A
last
B
paintings
C
French
D
July

Slide 23 - Quiz

Waar zet je 'sports' in deze zin?
Stephan parked his car opposite my house.


Slide 24 - Open question

in bed - I - the tv series 'Scandal'- every evening - watch

Slide 25 - Open question

Orange
For each noun you have to fill in an adjective that fits the noun. Fill in the adjective with the next question.

Voor elk zelfstandig naamwoord moet je een bijvoeglijk naamwoord bedenken dat erbij past en dat invullen bij de volgende vraag.

Slide 26 - Slide

teacher, book, song, painting, museum

Slide 27 - Open question

Write a sentnce using the adjectives and nouns from the previous exercise.

Slide 28 - Open question