Poedereigenschappen

Wat zijn belangrijke fysisch chemische poedereigenschappen?
1 / 49
next
Slide 1: Open question
VoedingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat zijn belangrijke fysisch chemische poedereigenschappen?

Slide 1 - Open question

Fysisch chemische poedereigenschappen 
Hfd 6 Zuivelacademie

Slide 2 - Slide

Welke zaken hebben met name invloed op het vocht%?

Slide 3 - Open question

Invloedsfactoren vocht

Slide 4 - Slide

Effect op vocht% poeder bij gelijk absoluut vocht aanzuiglucht
Inlaat temp. hoger en gelijke uitlaattemp  = hoger vocht% + hogere nozzle druk
Inlaattemp gelijk en lagere uitlaattemp = hoger vocht% en hogere nozzle druk
5 graad hogere SFB inlaatttemp = 1 graad hogere uitlaattemp.

Slide 5 - Slide

Free Flowing
belang en hoe controleren?

Slide 6 - Mind map

Hoe kun je simpel free flowing bepalen

Slide 7 - Open question

Bepalen van de Talud hoek /
Meten hoeveel cm een vaste hoeveelheid poeder "uitloopt"

Slide 8 - Slide

Welke stroomt beter

Slide 9 - Slide

Welke stroomt beter?
A

Slide 10 - Quiz

Waar hangt de stroombaarheid van af?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Meten stampvolume en invloedsfactoren?

Slide 13 - Mind map

Pakvolume (PV) (ml/100g poeder)
Stampvolume (SV) = ml na X  keren stampen
Bulkdensity = 100/SV (g/ml) (X = vaak 100)
3 componenten
  • Poeder
  • Interne lucht 
  • Externe lucht

Slide 14 - Slide

Wat is waar?
A
Hoge bulkdensity = licht poeder
B
Hoog stampvolume = licht poeder
C
Volle melkpoeder heeft een hoger stampvolume dan magere melkpoeder
D
Een hoger droge stof% van het concentraat geeft poeder met een hoog stampvolume

Slide 15 - Quiz

Invloedsfactoren op stampvolume
Kleinere druppel =  poederdeeltje geeft kleiner pakvolume

Slide 16 - Slide

Andere factoren op buldensity
  • In- en externe lucht in poederdeeltjes
  • Vrijstroombaarheid van de poederdeeltjes
  • Variatie in deetjesgrootte (kleinere deeltjes vullen de ruimtes tussen de grotere delen)

Slide 17 - Slide

Interne lucht = vacuolenvolume
Opgeloste lucht in concentraat zet uit tijdens droogproces en wordt opgesloten in poederdeeltje
  • Meer bij magere dan bij volle melkpoeder
  • Meer bij wiel dan bij nozzleverstuiving.

Slide 18 - Slide

Procesvariabelen voor beheersing (verlaging) pakvolume (1)
  1. Indikkingsgraad verhogen (werkt met name bij wielverstuiving) (zwaarder door minder interne lucht, lichter door grotere poederdeeltjes)
  2. Lagere luchtinlaattemperatuur (minder dampbelvorming)
  3. Hogere concentraattemperatuur (lagere visco, kleinere druppel/poederdeeltje met minder externe lucht)


Slide 19 - Slide

Procesvariabelen voor beheersing (verlaging) pakvolume (2)
  • Intensievere concentraatverstuiving (bij nozzle met hogere druk/kleinere nozzle opening) (bij wiel  hoger toerental/groter wiel of gebogen kanalen)
  • Meer agglomereren van poeder
  • Intensievere nabehandeling van poeder (meer poeder en meer lucht op externe bed, hogere luchtsnelheden bij pneumatisch transport)

Slide 20 - Slide

Invloed voorverhitting 
op bulkdensity
jjll
Minder serumeiwit beschadiging = betere waterbinding = vereist intensiever drogen en geeft minder interne lucht

Slide 21 - Slide

Nadelen interne lucht?

Slide 22 - Open question

Nadelen interne lucht
  • Meer kans op (vet)oxydatie
  • Hoger pakvolume
  • Lagere oplossnelheid/oplosbaarheid

Slide 23 - Slide

3 theorieën over oorzaken interne lucht
  1. Insluiten van lucht tijdens verneveling en in het wiel (oplossing stoom op het wiel zetten)
  2. "Huidje" (schil) vorming + dampbeltheorie door te snelle droging. Dampbel condenseert en lucht wordt naar binnen gezogen.
  3. Luchtkerntheorie (Gas in concentraat wordt een luchtkern) (wordt ook gebruikt om volumineus poeder te maken met N2)

Slide 24 - Slide

Externe lucht = lucht tussen de deeltjes
Invloedsfactoren zie vrijstroombaarheid

Slide 25 - Slide

Poeder
  • Beter vrijstroombaar, minder externe lucht = zwaarder
  • Externe lucht hangt af van deeltjesgrootte(verdeling) en vorm
  • Vet% hoger minder interne lucht = zwaarder

Slide 26 - Slide

Dosering gas aan concentraat voor verstuiver
Gebruikte gassen zijn stikstof en koolzuurgas
Doelen: beïnvloeding stortgewicht en schuimhoogte
Neveneffect: meer gas geeft snellere droging (ook kans op meer fines)

Slide 27 - Slide

Wat zijn de verschillen tussen stikstof en koolzuurgas?

Slide 28 - Open question

Verschillen
  • CO2 lost op in de emulsie en wordt weer een gasbolletje in de droger. CO2 geeft een lichter poeder.
  • CO2 doseer je als vloeistof (geen koeler nodig)
  • N2 doseren als gas (liefst dicht bij de Nozzle) 
  • N2 geeft een zwaarder poeder en beter schuim.


Slide 29 - Slide

WPN?

Slide 30 - Mind map

4 categorien
  1. High Heat WPN kleiner dan 1,5 mg/g (bijv. 4 min. 90 C)
  2. Medium Heat WPN tussen 1,5 en 6,0 mg/g
  3. Low Heat WPN groter dan 6 mg/g
  4. WPN groter dan 8??mg/g. Vroeger voor kaasbereiding.

Slide 31 - Slide

Voordelen High Heat

Slide 32 - Open question

Voordelen High Heat 
  • Lager kiemgetal
  • Anti-oxydante werking (voor vet chocolade industrie
  • Denaturatie serumeiwitten geven meer vochtbinding (brood)

Slide 33 - Slide

Oplosbaarheid bepalen
  • via sediment (in 50 ml oplossen)
  • "koud" oplossen in water van 24 C (ADMI)
  • Koffietest (zien van flecks)
 

Slide 34 - Slide

Factoren die de oplosbaarheid beïnvloeden

Slide 35 - Mind map

Oplosbaarheid hangt af van
  • Deeltjesgrootte
  • Droogtemperatuur in de toren
  • Denaturatie van serumeiwit
  • Homogenisatiegraad

Slide 36 - Slide

Deeltjesgrootte
Grotere druppel = moeilijker te drogen = intensiever = hogere (uitlaat)droogtemperatuur = meer onoplosbare delen

Slide 37 - Slide

Grondstoffen
  • Samenstelling (hoger eiwit%, visceuzer, grotere druppel, intensievere droging)
  • pH (lagere pH, lagere eiwitstabiliteit)

Slide 38 - Slide

Voorbewerking
  • Hogere droge stof geeft visceuzer product,(grotere druppels, moeilijker te drogen). Slechter oplosbaar
  • Homogenisatie geeft  meer adsorptie van caseïne aan vet en hogere viscositeit. Slechter oplosbaar
  • Intensiever verhitten=meer denaturatie serumeiwit= viscositeitsverhoging en meer serumeiwit neerslaan op caseïne= Caseïne minder vetminnend=slechter oplosbaar vet, maar beter oplosbaar poeder

Slide 39 - Slide

Voorbewerking  en drogen
  • Dikmelkbak op laag niveau / korte verblijftijd en concentraatverhitter zo dicht mogelijk bij verstuiver (bij hogere temperaturen serumeiwitdenaturatie, nadikken, (erg) visceur. Grote druppel en slechter oplosbaar
  • Lagere lucht uitlaattemperaturen geven betere oplosbaarheid:
Fijne verneveling (kleinere druppels drogen gemakkelijker)
Weinig caseïne op het vet
Korte tijd in buffertank

Slide 40 - Slide

Welke poedereigenschappen beïnvloed droge stof% concentraat

Slide 41 - Open question

Relatie droge stof concentraat en poedereigenschappen

Slide 42 - Slide

Reconstitutie= weer oplossen
4 fasen
  1. Het bevochtigen = wettability
  2. Het naar beneden zakken = sinkability
  3. Het uiteen vallen van het poeder = dispersability
  4. Het oplossen = solubility

Slide 43 - Slide

Wat is vrij vet?

Slide 44 - Mind map

Vrij vet = snel extraheerbaar vet (met ether)
Naakt vet = vet (onbeschermd) aan oppervlak poederdeeltje
Oorzaken
  • Te weinig oppervlakte actief materiaal (caseïne/lecithine) in het concentraat (of teveel oppervlakte vet (te veel vet, kleinere vetbollen etc.) 
  • Intensief voorverhitten (serumeiwit "slaat neer op caseïne, daardoor caseïne beter oplosbaar en minder beschikbaar voor vet)

Slide 45 - Slide

Oorzaken vrij vet 2
  • Homogenisatie (meer vetboloppervlak, kans op te weinig membraanoppervlakmateriaal)
  • Te intensief drogen (geeft hittebeschadiging en snelle krimp. Oppervlaktelaagjes zullen eerder scheuren
  •  Beschadiging oppervlaktelaagje vetbol tijdens (ruw) transport

Slide 46 - Slide

Nadelen hoog vrij vet%
  1. Meer kans op oxydatiegebreken
  2. Slechtere stromingseigenschappen/ meer vervuiling apparatuur
  3. Slechtere oplosbaarheid (slecht bevochtigbar)
  4. Ontstaan van flecks (stippen) en onoplosbaar "schuim" (als vrij vet zich met eiwit verbindt)


Slide 47 - Slide

Deeltjesgrootteverdeling
Aantal kleine deeltjes (0-20 micrometer)is heel groot, maar klein in massa %

Slide 48 - Slide

Als 20 (massa) % van het poeder naar de cyclonen gaat, hoeveel % van de poederdeeltjes is dit?
A
20%
B
40%
C
60%
D
80%

Slide 49 - Quiz