This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Planning Trede 6
Week 10: Spelling en grammatica
Week 11: Meerdere talen (zelfstandig maken)
Week 12: Tekstsamenhang en -begrip
Week 13: afsluiten!
Slide 1 - Slide
Spelling Leenwoorden
Slide 2 - Slide
Wat is een leenwoord
Een leenwoord is een woord uit een andere taal dat wij in het Nederlands gebruiken.
De meeste leenwoorden, die wij in Nederland gebruiken, komen uit het Latijn, Frans, Engels en Duits. Wist jij bijvoorbeeld dat het woord muur uit het Latijn komt, het woord stekker uit het Duits en het woord restaurant uit het Frans?
Slide 3 - Slide
Woordenboek
Slide 4 - Slide
Schrijf een leenwoord op.
Slide 5 - Open question
Spel een Engels leenwoord
Als één woord: een gebruikelijke samenstelling met één klemtoon, lookalike, parttimer, voicemail
Een koppelteken: als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, time-out, sit-up.
De delen los bij sommige woordgroepen met twee klemtonen, full speed, total loss, second opinion, low budget
Slide 6 - Slide
Spel een Frans leenwoord
Zonder accenttekens als een Frans woord gebruikelijk is geworden in het Nederlands: controle, diner, compote, ragout
behalve als het nodig is voor de uitspraak: Paté, volière, coûte que coûte.
Gebruik het woordenboek!!!
Slide 7 - Slide
Aan de slag
Maak opdracht 1 en 3 van spelling hoofdstuk 2
Slide 8 - Slide
Engelse werkwoorden
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Amelie (lunchen) vandaag alweer met haar beste vriendin.
Slide 11 - Open question
Wanneer heb je de uitnodigingen (mailen)?
Slide 12 - Open question
Vervoegen van Engelse werkwoorden
Engelse w.w. vervoeg je als Nederlandse zwakke w.w.
Stam: -en van het w.w. afhalen, soms laat je de -e staan.