hv2t gram 6 redekundig ontleden deel 2

Welkom hv2t
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom hv2t

Slide 1 - Slide

10 minuten lezen

Slide 2 - Slide

Programma
  1. Bespreken boekopdracht 2 en  kiezen boek 3
  2. Zijn er nog vragen over taalkundig ontleden?
  3. Redekundig ontleden, nakijken opdracht 2 , blz 26
  4. Uitleg werkwoordelijke gezegde en zinsontleding
  5. nakijken opdracht 3-4 met buur- moeilijke vragen bespreken
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 3 - Slide

Redekundig ontleden
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde

Slide 4 - Slide

Opdracht 2
a     De Britse komiek / treedt / vanavond / op / in theater De Effenaar in Eindhoven.
b    De spelshow over wetenschap / zal / een derde seizoen / krijgen.
c    In de uitzending / voorspelden / de kenners / een spannende ontknoping van het wielerseizoen.
d    Deze zomer / komt / de grootste dino-expositie van Europa / naar Jaarbeurs Utrecht.
e    Uber / stapt over / op nieuwe zelfrijdende auto’s.


Slide 5 - Slide

Opdracht 2
f    Het aantal mantelzorgers in Nederland / zal / de komende twintig jaar / ruimschoots / halveren / als gevolg van de versnelde vergrijzing.

g    ‘Gezellig’ Breda en ‘bruisend’ Almere / hebben / de beste binnensteden.

h    Bij een inval in Utrecht / heeft / de politie / wapens en gestolen politiekleding / gevonden.

Slide 6 - Slide


Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De persoonsvorm
B
Het voltooid deelwoord
C
Alle werkwoorden in de zin behalve de pv. persoonsvorm.
D
Alle werkwoorden in de zin.

Slide 7 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen'.
A
ik
B
kan
C
kan benoemen
D
het werkwoordelijk gezegde van een zin

Slide 8 - Quiz

Zinsontleding
pv/wg
ow
 Op zondagmiddag 
heb
 ik
gepast
 op mijn buurmeisje.

Slide 9 - Drag question

Zinsontleding
pv/wg
ow
graag 
zouden 
De ouders van mijn klasgenoot
willen
naar Spanje
emigreren.

Slide 10 - Drag question

Nakijken opdracht 3 & 4

Slide 11 - Slide

Opdracht 3
    a      werd aangescherpt
    b    had plaats zullen vinden
    c     is gedaald
    d    werd vrijgesproken
    e     Heb te doen
    f    voelen zich gepasseerd
    g    zou zich hebben verloofd
    h    maakt

Slide 12 - Slide

Opdracht 4 nakijken
Zin 1: Stefan (52) wil graag correct Nederlands spreken.
pv: wil, o: Stefan, wg: wil spreken
Zin 2: Hij herhaalt daarom veelgemaakte taalfouten.
pv: herhaalt, o: hij, wg: herhaalt
Zin 3: Daarmee wil hij in het Groene Boekje komen.
pv: wil, o: hij, wg: wil komen
Zin 4: Je moet steeds overnieuw dezelfde fouten maken.
pv: moet, o: je, wg: moet maken
Zin 5: Dan mogen die na verloop van een zekere tijd ook.
pv: mogen, o: die, wg: mogen





Slide 13 - Slide

Opdracht 4 nakijken
Zin 6: Veel mensen praten de helft van de tijd fout Nederlands.
pv: praten, o: veel mensen, wg: praten
Zin 7: Vorige week dacht ik ineens bij mezelf.
pv: dacht, o: ik, wg: dacht
Zin 8: ik moet actie ondernemen.
pv: moet, o: ik, wg: moet ondernemen
Zin 9: Sindsdien probeert Stefan zich niet meer aan de officiële taalregels te houden.
pv: probeert, o: Stefan, wg: probeert zich te houden
Zin 10: Ik optelefoneer m’n vrienden.
pv: optelefoneer, o: ik, wg: optelefoneer





Slide 14 - Slide

Opdracht 4 nakijken
Zin 11: Ik ben op me werk.
pv: ben, o: ik, wg: ben
Zin 12: Met een collega bepraat ik een babbeltje.
pv: bepraat, o: ik, wg: bepraat
Zin 13: Ik doe voor niemand geen moeite meer.
pv: doe, o: ik, wg: doe
Zin 14: En ik maak er geen vlieg kwaad mee.
pv: maak, o: ik, wg: maak\
Zin 15: Want al die taalveranderingen kosten niet duur.
pv: kosten, o: al die taalveranderingen, wg: kosten





Slide 15 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: (zie blz 194)

A
Wie /wat + werkwoordelijke gezegde + onderwerp?
B
Wie/wat + persoonsvorm?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie/wat + gezegde?

Slide 16 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

(Deze klas)/ (kan)/ het lijdend voorwerp/ {vinden}.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 17 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp? Het meewerkend voorwerp is antwoord op de vraag? zie blz 194
A
aan of voor wie of wat
B
wie + gezegde + onderwerp
C
aan of voor wie of wat + gezegde + onderwerp+ lijdend voorwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De docent
B
de betekenis van het meewerkend voorwerp
C
heeft uitgelegd
D
mij

Slide 19 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling.
Je vindt bijwoordelijke bepalingen door vraagwoorden te gebruiken, zoals:
zie blz 195
A
Wie de handeling ondergaat
B
waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee/met wie
C
Wie of wat + wg + ow
D
wie, wat

Slide 20 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Gisteren hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
gisteren
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 21 - Quiz

Vandaag gaan we de bijwoordelijke bepaling behandelen

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
gaan behandelen

Slide 22 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 23 - Quiz

Afsluiting en vooruitblik
vrijdag 7 februari huiswerk leren:
taalkundig ontleden, blz 22
redekundig ontleden, blz 26 en blz 28 (voorzetselvoorwerp niet)
Herhalen lesstof leerjaar 2, blz 186-194!

Huiswerk:  afmaken opdr 5 en maken opdr 7 & 8en 10 a-b-c-e
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift, pen en LAPTOP

Slide 24 - Slide

Opdracht 5 nakijken
5     a    Persoonsvorm: is
        Onderwerp: Slapen
    b    Persoonsvorm: is
        Onderwerp: Oefenen / de basis van karate
    c    Persoonsvorm: verleer
        Onderwerp: je





Slide 25 - Slide

Opdracht 7 nakijken
a Lijdend voorwerp: fors meer gevallen van verzekeringsfraude
b Lijdend voorwerp: overmatige belangstelling voor het weer
c Lijdend voorwerp: kortzichtigheid
Meewerkend voorwerp: de werkgevers
d Lijdend voorwerp: zijn kunstcollectie
Meewerkend voorwerp: het Stedelijk Museum
e Lijdend voorwerp: de overwinning
Meewerkend voorwerp: zijn team
f Lijdend voorwerp: een penalty
Meewerkend voorwerp: hem

Slide 26 - Slide

Opdracht 8 nakijken
a vorig jaar
b nooit
c -
d -
e in de 89e minuut, met een magnifiek doelpunt
f vijf minuten daarvoor, door een scheidsrechterlijke dwaling

Slide 27 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog van je keuze.
Hoe ging het huiswerk?
1 Goed, bijna geen fouten.
2 Redelijk, ik vind sommige onderdelen nog lastig.
3 Slecht, ik snap er niets van.

Slide 28 - Poll

Steek het aantal vingers omhoog van je keuze.
Wat ga je aankomende 20 minuten doen?
1 Ik wil extra oefenen met redekundig ontleden en ga opdr. 10 op p. 29 maken en daarna nakijken.
2 Ik ga een samenvatting maken van par. 5 en 6 voor aankomende toets.
3 Ik ga een oefentoets maken over par. 5 en 6 voor aankomende toets.

Slide 29 - Poll

hv2t gram 6 redekundig ontleden deel 2

Slide 30 - Slide