Dictionary

On your desk
Pen / Paper
Dictionary Eng-Dutch

1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

On your desk
Pen / Paper
Dictionary Eng-Dutch

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Aan het eind van deze les weet je hoe en welke woorden je op kan zoeken in een EN-NL woordenboek.

Slide 5 - Slide

Who here uses dictionaries or other reference books like encyclopedias or atlases?

Slide 6 - Slide

Who here makes use of online tools like Google Translate, Wikipedia, Chat GPT or social media?


Slide 7 - Slide

How do you assess the information? What is the potential danger of Google Translate or other online sources?

Slide 8 - Slide

Put the letters in the correct alphabetical order
  • W
  • F
  • O
  • L
  • D
timer
1:00

Slide 9 - Slide

Put the words in the correct alphabetical order
  • consult
  • construct
  • consider
  • consumer
  • constrain
  • connect
timer
2:00

Slide 10 - Slide

Put the words in the correct alphabetical order
  • treat
  • together
  • threat
  • thong
  • throat
  • tight
timer
2:00

Slide 11 - Slide

Look up the meaning of these words using the DICTIONARY!
  • mischief
  • vacancy
  • affirmation
  • congenital
  • usually 
timer
5:00

Slide 12 - Slide

On the next five slides you'll be shown English sentences. 
One of the words in the sentence can't be found in the dictionary in the form it is in.  Tell me which one and why?

Op de volgende 5 slides zie je Engelse zinnen. Een van de woorden uit de zin staat niet in die hoedanigheid in het woordenboek. Vertel mij welk woord en waarom?

Slide 13 - Slide

She walks to work every day.
  • Walks
  •  Het gaat hier om een werkwoord (VERB)
  • Werkwoorden staan enkel als stam in het woordenboek
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''walk''

Slide 14 - Slide

The soup is colder than usual.
  • Colder
  • Het gaat hier om een vergrotende trap (COMPARATIVE)
  • Vergrotende en overtreffende trappen staan enkel als stam in het woordenboek
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het bijvoeglijk naamwoord (ADJECTIVE) als je het op wilt zoeken in je woordenboek! (In dit geval ''cold'')

Slide 15 - Slide

What were you waiting for?
  • Waiting
  •  Het gaat hier om een werkwoord (VERB)
  • Werkwoorden staan enkel als stam in het woordenboek
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''wait''

Slide 16 - Slide

A thousand yellow cars.
  • Cars 
  • Het gaat hier om een meervoudsvorm (PLURAL)
  • Zelfstandig naamwoorden (NOUN) staan enkel als stam in het woordenboek. 
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''car''

Slide 17 - Slide

They are the friendliest people on earth.
  • Friendliest
  • Het gaat hier om een vovertreffende trap (SUPERLATIVE)
  • Vergrotende en overtreffende trappen staan enkel als stam in het woordenboek.
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het bijvoeglijk naamwoord (ADJECTIVE) als je het op wilt zoeken in je woordenboek! (In dit geval ''friendly'') 

Slide 18 - Slide

Schrijf op waar deze woorden naar verwijzen. 

  1. are
  2. had
  3. done
  4. threw
  5. grown
  6. gotta
  7. analyze
  8. esthetics
Example:

Did verwijst naar do

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide