This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Signaalwoorden en verbanden
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Na deze les:
- heb je vier nieuwe verbanden + signaalwoorden geleerd.
- heb je nog eens geoefend met signaalwoorden en verbanden.
Slide 2 - Slide
Weet je het nog?
Verbanden die je al geleerd hebt:
opsomming
tegenstelling
reden
voorbeeld
Slide 3 - Slide
opsomming
Na elkaar opnoemen van punten of onderdelen.
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, tenslotte, tot slot.
Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport. Je kunt het ook lekker buiten doen. En tenslotte kan het op elk moment.
Slide 4 - Slide
tegenstelling
twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan.
maar, echter, daar staat tegenover, enerzijds/anderzijds, toch
Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de kleuren zijn minder helder.
Enerzijds vind ik het fijn om een groter scherm te hebben, dan kan ik alles beter zien. Anderzijds is zo'n grote telefoon onhandig in gebruik
Slide 5 - Slide
reden
Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt
omdat, want, daarom, immers
Veel scholieren slaan het ontbijt over, omdat het te veel tijd kost.
Ze blijven liever langer in hun bed liggen, daarom eten ze niet.
Slide 6 - Slide
voorbeeld
Een uitspraak wordt gevolgd door een of meer voorbeelden
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, zoals
In schoolkantines wordt meer gezond eten verkocht, zoals broodjes gezond, snoeptomaatjes en vers fruit.
Slide 7 - Slide
Een paar nieuwe verbanden:
oorzaak - gevolg
middel - doel
voorwaarde
conclusie
Slide 8 - Slide
oorzaak - gevolg
Er is iets gebeurd (oorzaak), waardoor er iets anders gebeurde (gevolg)
daardoor, hierdoor, doordat ..
Doordat er te veel winkelpanden leegstaan, moet dit winkelcentrum gesloten worden. Hierdoor moeten mensen naar de stad om boodschappen te doen.
Slide 9 - Slide
middel - doel
Iets wordt gedaan (middels) om daarmee iets te bereiken (doel)
opdat, zodat, om, door middel van, met als doel om ..
Elke school zou een bibliotheek moeten hebben, zodat leerlingen gemakkelijk aan boeken kunnen komen.
Slide 10 - Slide
voorwaarde
er moet eerst iets gebeuren of gedaan worden, voordat iets anders kan gebeuren.
als, indien, wanneer, op voorwaarde dat...
Als het festival voldoende bezoekers trekt, zal het volgend jaar weer worden gehouden. Wanneer er genoeg omzet gedraaid wordt, kan het blijven bestaan.
Slide 11 - Slide
conclusie
Nadat alles op een rijtje is gezet, volgt er een oordeel, een slotsom, het uiteindelijke resultaat.
dus, al met al, concluderend, kortom
Alles is goed verlopen, we hebben veel geld binnengehaald en iedereen genoot. Kortom, de goededoelendag was een groot succes.
Slide 12 - Slide
pak blz 214 en 215 erbij
Je krijgt zometeen een aantal zinnen met daarin signaalwoorden.
Jij moet opzoeken bij welk verband die woorden horen.
Slide 13 - Slide
Verbanden en signaalwoorden. Een tegenstelling herken je aan de signaalwoorden...
A
tegenover
B
: (dubbele punt)
C
maar
D
1,2,3 (getallen)
Slide 14 - Quiz
Wat is/ zijn een signaalwoord(en) van: opsommend verband?
A
Ten eerste
B
Bijvoorbeeld
C
Zo
D
tenslotte
Slide 15 - Quiz
'Maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?