V3 Week 44 Les 3

Donnerstag, 2. November 2023
PLANUNG:
* huiswerk bespreken
* Grammatik D uitleggen
* Grammatik E uitleggen
* zelfstandig werken
* huiswerk
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Donnerstag, 2. November 2023
PLANUNG:
* huiswerk bespreken
* Grammatik D uitleggen
* Grammatik E uitleggen
* zelfstandig werken
* huiswerk

Slide 1 - Slide

Huiswerk bespreken: Opdracht 6 blz. 65

Slide 2 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden die een persoon aanduiden zoals:
                                  ik, jij, hij, zij, het, wij etc.

Slide 3 - Slide

4e naamval = lijdend voorwerp
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen veranderen:
Ik ga naar de winkel - koop je wat voor mij?
De verandering van "ik" naar "mij" noemen we een naamval. 
Er zijn in totaal 4 naamvallen in het Duits.
1e = onderwerp
2e = bezit (gebruiken wij niet)
3e = meewerkend voorwerp
4e = lijdend voorwerp

Slide 4 - Slide

4e naamval - wanneer?
1.) als het lijdend voorwerp is.
2.) na een aantal voorzetsels:
- durch (door)
- für (voor)
- gegen (tegen)
- ohne (zonder)
- um (om)
3.) na een paar specifieke werkwoorden (volgt later).

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 1e + 4e naamval
Neem dit schema over!
ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
U
1e

ich



du


er

sie


es


wir


ihr


sie

Sie

4e

mich
(mij)


dich
(jouw)

ihn
(hem)

sie
(haar)

es
(hem)

uns
(ons)

euch
(jullie)

sie
(hen)

Sie
(U)

Slide 6 - Slide

Hoe vertalen we het voorzetsel: om

Slide 7 - Open question

Hoe vertalen we het voorzetsel: door

Slide 8 - Open question

Hoe vertalen we het voorzetsel: tegen

Slide 9 - Open question

door hem......
A
durch ihn
B
durch er
C
um ihn
D
um er

Slide 10 - Quiz

zonder jullie
A
ohne ihr
B
ohne euch
C
gegen ihr
D
gegen euch

Slide 11 - Quiz

voor haar
A
für sie
B
für Sie
C
ohne Sie
D
ohne sie

Slide 12 - Quiz

Das ist für ........... (mij)
A
ich
B
mich
C
du
D
dich

Slide 13 - Quiz

Ich kann nicht ohne .......... (hen)
A
ihn
B
er
C
sie
D
ich

Slide 14 - Quiz

Wir kümmern uns um .......... (jou)
A
du
B
er
C
sie
D
dich

Slide 15 - Quiz

Grammatik E Het geslacht van het zelfstandig naamwoord
Voor elk zelfstandig naamwoord plaats je een lidwoord.
In het Duits kan dat zijn der, die of das. Deze woorden mag je niet zomaar door elkaar gebruiken.
Daar zijn regels voor:

Slide 16 - Slide

"der"
mannelijke personen of dieren

Slide 17 - Slide

"der"
  1. mannelijke personen of dieren (der Mann, der Stier)
  2. Dagen maanden jaargetijden en de windrichtingen (der Montag, der Sommer, der Januar, der Osten
  3. stammen van werkwoorden (der Beginn, der Besuch)

Slide 18 - Slide

"die"
  1. vrouwelijke personen of dieren
  2. de meeste woorden die op -e eindigen
  3. -heit, -ung, -keit, -schaft
  4. meervoud!

Slide 19 - Slide

"die"
  1. vrouwelijke personen of dieren
  2. de meeste woorden die op -e eindigen
  3. - heit -ung -keit -schaft -ur -ei -dik -ion -tät
  4. meervoud!
  5. getallen

Slide 20 - Slide

"das"
  • "het" woorden
  • verkleinwoorden ( das Mädchen das Büchlein)

Slide 21 - Slide

Zelfstandig werken
Maak in je werkboek de volgende opgaven:
* K2.4 opdr: 6 blz. 72
* K2.4 opdr: 7 blz. 72

Slide 22 - Slide

Maandag 6 november 2023
LEREN:
Woordjes K1.3 en 1.4
MAKEN:
K1.4 opdr: 1-2 blz. 69
K1.5 opdr: 1 blz. 74

Slide 23 - Slide