möchten = zou graag willen (wens) > Ich möchte gerne ein Eis.
wollen = willen (wat onbeleefder, directer > Ich will ein Eis.
wissen = weten > Ich weiß die Antwort.
Slide 7 - Slide
Instructie: Müssen vs sollen?
sollen = moeten (wil van een ander, vraag naar een mening)
Was soll ich anziehen?
Er soll sich melden beim Direktor.
müssen = moeten (noodzaak, het kan niet anders)
Ich muss morgen arbeiten.
Ich muss zur Toilette.
Slide 8 - Slide
Instructie: Besonderheiten? (1)
Bij de meeste Modalverben krijgen de enkelvoudsvormen een klankverandering, terwijl de meervoudsvormen regelmatig vervoegd worden (dus STAM -en / -t /-en)
Ich kann
du kannst
er/sie/es/man kann
wir können
ihr könnt
Sie/ sie können
Slide 9 - Slide
Instructie: Besonderheiten? (2)
Bij alle Modalverben zijn de vormen bij ich én bij er/sie/es/man gelijk, terwijl dat bij ,,normale ww" niet zo is & er komt niks anders:
ich mag
er/sie/es/man mag
ich möchte
er/sie/es/man möchte
Slide 10 - Slide
Instructie: Formen?
Bekijk de pagina's 235-237 en kijk naar de rijtjes van de Modalverben, in de t.t. en het volt.dw.
Bekijk welke vormen je niet meer wist en noteer dit in het laatste vak.
Slide 11 - Slide
Der Arzt sagt, dass du auf diese ungesunden Lebensmittel verzichten ..........
A
sollst
B
musst
Slide 12 - Quiz
Ihr .............. den Schulplatz nicht verlassen.
A
möcht
B
dürft
C
mag
D
darft
Slide 13 - Quiz
Er ............ jetzt ein Cola, dass war klar. Er hat nämlich brutal geschreit.
A
will
B
möchte
C
willt
D
möchtet
Slide 14 - Quiz
Ik ken de modale hulpwerkwoorden (Modalverben) en kan deze in een zin toepassen. Eens/ oneens?