Deutsch Thema: Schule Les: Artikel

Leerdoelen 
Je herkent kloktijden.
Je benoemt kloktijden.
Deutschunterricht
Kapitel 3: Schule
Stunde 2: der, die, das 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen 
Je herkent kloktijden.
Je benoemt kloktijden.
Deutschunterricht
Kapitel 3: Schule
Stunde 2: der, die, das 

Slide 1 - Slide

Lesdoel
aan het einde van de les:

- weet je welke lidwoorden er in het Duits gebruikt worden.
- weet je wanneer je welk lidwoord moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

lidwoorden
Wanneer gebruiken we in het Nederlands lidwoorden?

Slide 3 - Slide

Artikel
In het Duits gebruiken we der, die en das. Alle zelfstandige naamwoorden hebben een lidwoord. Er is geen vaste regel voor het gebruik van lidwoorden. Wel is er een ezelsbruggetje. 

Slide 4 - Slide

Lidwoorden: der, die, das und die

Slide 5 - Slide

Woorden die eindigen op een "-e" zijn meestal:
A
vrouwelijk, dus 'die'
B
onzijdig, dus 'das'
C
mannelijk, dus 'der'
D
meervoud, dus 'die'

Slide 6 - Quiz

Als wij het lidwoord "het" gebruiken, vertaal je dat in het Duits meestal naar:
A
die
B
das
C
der
D
die (meervoud)

Slide 7 - Quiz

Mannelijke personen krijgen meestal het lidwoord:
A
die
B
das
C
der
D
die (meervoud)

Slide 8 - Quiz

Vrouwelijke dieren krijgen meestal het lidwoord:
A
die
B
das
C
der
D
die (meervoud)

Slide 9 - Quiz

____ Katze
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 10 - Quiz

____ Kuh
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 11 - Quiz

____ Buch
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 12 - Quiz

____ Brötchen
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 13 - Quiz

____ Stier
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 14 - Quiz

____ Tier
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 15 - Quiz

____ Bücher
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 16 - Quiz

____ Mutter
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 17 - Quiz

____ Pferd
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 18 - Quiz

____ Onkel
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 19 - Quiz

____ Spinne
A
die
B
der
C
das
D
die (meervoud)

Slide 20 - Quiz

.... Spinne
.... Lehrer
.... Schaf
.... Menschen
die
das
die (meervoud)
der

Slide 21 - Drag question

Lesdoel bereikt?
Jij weet nu:

- welke lidwoorden er in het Duits zijn. 
-wanneer je welk lidwoord moet gebruiken in het Duits. 

Slide 22 - Slide

werkblad
Maak het werkblad met de lidwoorden. 

Slide 23 - Slide