3.1 en 3.2

H3. Genetica
BS 1: fenotype & genotype
BS 2: genenparen

1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

H3. Genetica
BS 1: fenotype & genotype
BS 2: genenparen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen - basisstof 1
3.1.1 Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is en uitleggen hoe het fenotype tot stand komt
3.1.2 Je kunt de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen.
3.1.3 Je kunt omschrijven hoe de DNA-sequentie en de genexpressie erfelijke eigenschappen kunnen bepalen.

Slide 2 - Slide

Fenotype
Alle waarneembare eigenschappen van een individu 
Genotype

De informatie voor de erfelijke eigenschappen van een individu vast gelegd in je DNA
  • Alle waarneembare eigenschappen van een individu
  • Combinatie van genen en milieufactoren (licht, lucht, voeding, etc)
  • Kunnen worden veranderd
  • De informatie voor de erfelijke eigenschappen van het individu
  • Aangeboren

Slide 3 - Slide

3.1.1 Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is en uitleggen hoe het fenotype tot stand komt
Het genotype (je DNA) geeft een code af 
waarmee je fenotype (je uiterlijk) wordt gevormd.

Niet alleen DNA maar ook milieufactoren dragen bij aan het fenotype




Slide 4 - Slide

Karyogram 
Binas 70B
  • Karyogram/chromosomenportret: rangschikking van chromosomen. 
  • Mensen hebben 23 paren homologe chromosomen.
  • In totaal 46 chromosomen (2n)
  • 22 paar autosomen (= identieke lichaamschromosomen)
  • 1 paar  geslachtschromosomen 
       (X en Y niet identiek)
  • Notatie: 46, XY / 46, XX
3.1.2 Je kunt de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen.
Geslachtschromosomen XY  
Mannen hebben XY
Vrouwen hebben XX
De homologe chromosomen vormen een chromosomenpaar.
Dat wil zeggen dat op deze chromosomen informatie ligt over dezelfe erfelijke eigenschappen.
alle chromosomen behalve de geslachtschromosomen noem je autosomen.

Slide 5 - Slide

* Chromosomen zijn opgebouwd uit DNA

* De DNA-sequentie bepaalt wat voor informatie er in een gen staat (bijv. haarkleur).

Je DNA, dus je genen, erfde je van je biologische ouders.
( voor de helft  van je biologische vader en voor de andere helft  van je biologische moeder)





Slide 6 - Slide

Gen








Een gen is een gedeelte van een chromosoom 
met een code voor een erfelijke eigenschap

DNA-sequentie (DNA- volgorde)
-  een code voor een erfelijke eigenschap
-de volgorde van nucleotiden vormen een code

* Chromosomen zijn opgebouwd uit DNA
* De DNA-sequentie bepaalt wat voor informatie er in een gen staat (bijv. haarkleur).





DNA is opgebouwd uit nucleotiden.
Elke nucleotide  bestaat uit een fosfaatgroep, een suikergroep en een base

Er zijn 4 basen: A T G of C
de tredes van de wenteltrap van DNA worden gevormd door basenparen.

vaste basenparen zijn: A-T  of C-G

DNA-sequentie: de volgorde van nucleotiden(met  de bases) op het DNA. (dus bijvoorbeeld: ACGGTTCG)

Slide 7 - Slide

Leerdoelen - basisstof 2
3.2.1 Je kunt beschrijven hoe dominante en recessieve allelen in het fenotype van een organisme tot uiting kunnen komen.
3.2.2 Je kunt toelichten hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Slide 8 - Slide

Wat is een allel?
allel: rood haar
allel:
rood haar
deze jongen heeft van zijn vader en moeder een allel voor rood haar gekregen.

Slide 9 - Slide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde allelen
Heterozygoot: 2 verschillende allelen

Dominant: alle; dat overheerst over een ander allel.
Recessief: allel dat onderdrukt wordt.

Slide 10 - Slide

Homozygoot
Een individu met twee dezelfde allelen.

Twee dominante allelen of twee recessieve allelen.

Genotype is:
AA (homozygoot dominant) of 
aa (homozygoot recessief).


Slide 11 - Slide

Dominant allel
A
Dit allel bepaalt hoe deze eigenschap in het fenotype tot uiting komt.





Recessief allel
a
Dit allel is ondergeschikt aan een dominant allel in het genenpaar.



je kunt twee dominante allelen erven. (vader geeft A en moeder geeft A)
Twee dominante allelen noem je homozygoot dominant
je kunt twee recessieve allelen erven. (vader geeft a en moeder geeft a)
Twee recessieve allelen noem je homozygoot recessief
je kunt beide allelen erven. (bijv vader geeft a en moeder geeft A)
1 dominant en 1 recessief allel samen noem je heterozygoot

Slide 12 - Slide

Genen opschrijven letters
  • Dominante allelen geef je aan met een hoofdletter (A, B etc.)
  • Recessieve allelen geef je aan met een kleine letter (a, b etc.)
  • Intermediair de eigenschap geef je aan met een grote letter. De variant van de eigenschap geef je aan met en een kleinere letter  (ArAr/AwAw/ArAw)

Slide 13 - Slide

homozygoot / heterozygoot
dominant / recessief
BB: homozygoot dominant
bb: homozygoot recessief
Bb: heterozygoot

Slide 14 - Slide

Onvolledig dominant: Beide fenotypen zijn even sterk

 
Intermediair: Beide fenotypen komen tot uiting 

Intermediair fenotype

Slide 15 - Slide

Intermediair
Intermediair fenotype

Beide allelen onvolledig dominant
- komen een beetje tot uiting


Slide 16 - Slide

Haplotype = allelen combinatie op 1 chromosoom
Y-chromosomaal
mitochondriaal DNA

Slide 17 - Slide

Crossing-over
Bij crossing-over worden stukken DNA van homologe- chromosomen uitgewisseld tijdens de meiose.

Chromosomen krijgen een unieke combinatie van allelen (= haplotype

Slide 18 - Slide

Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.
Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom. 

Slide 19 - Slide

Genetische variatie door recombinatie & crossing-over

Slide 20 - Slide

Recombinatie tijdens meiose

Slide 21 - Slide