Kapitel 5 - Les 7

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les:

- Ken je meer woorden over het thema"reizen" 

- Weet je meer over hoe je bepaalde voorzetsels               moet vertalen en gebruiken in het Duits

Slide 2 - Slide


Vertaal het woordje "door"
Er wird ...... seinem Freund abgeholt.
A
durch
B
von

Slide 3 - Quiz

Vertaal "door"
Der Schüler geht ......... die Menschenmasse ins Klassenzimmer.
A
durch
B
von

Slide 4 - Quiz

Vertaal"naar"
Ich gehe ...... dem Fußball.
A
nach
B
zu

Slide 5 - Quiz

Vertaal "naar":
Ich reise ....... Rumänien für eine Städtereise
A
nach
B
zu
C
in
D
mit

Slide 6 - Quiz

Vervoeg "naar":
Morgen muß ich ..... dem Zahnarzt.
A
in
B
nach
C
zu

Slide 7 - Quiz

Vertaal "voor":
...........einer Stunde war ich noch zu Hause
A
für
B
vor

Slide 8 - Quiz

Vertaal "voor":
Chpin schrieb die Sonate "...... Elise"
A
für
B
vor

Slide 9 - Quiz

Wörter A - Fragen? - Seite 82

Neu Wörter B - Seite 82

Hören Aufgabe 3 -Seite 53

Aufgabe 9 - buchstabieren

Plauderecke Seite 84/85 - üben(al gedaan?)

Machen Aufgabe 5 - Seite 54

Werken aan je mondeling


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

1. Der Ausflug war am Feierabend.
2. Das Angebot ist abwechslungsreich.
3. Meine Oma ist behindert.
4. Wir unterstützen ihre Rolle im Unterricht.
5. Er hat die Sonderschule auserwählt.

Nieuw Kapitel 6 Plauderecke
Seite 84/85
Oefen samen

Slide 12 - Slide

Text 13 - Seite 20

Begrijp je de vraag?
Waar in de tekst staan de antwoorden?

Slide 13 - Slide

Voorzetsel  "naar"   - Wat is de regel?
                              
Ich fahre zu meiner Mutter.
Ich komme gern mit zum Fussball.

Ich fahre nach Hause/  nach links/rechts
nach Amerika/  nach Delft

ins Kino gehen/ in die Schweiz gehen

Slide 14 - Slide

voor = vor - plaats & tijd

- Das Auto steht vor dem Haus.
- Es is fünf vor sieben.

für - in de andere gevallen(bestemd voor)
- Ich kaufe etwas für dich. 

Slide 15 - Slide

door = von of durch

von gebruik je als iets door iemand gebeurt of gedaan wordt

- Sie wurde von ihrem Freund abgeholt.

durch gebruik je in de letterlijke zin

- Der Hund springt durch den Kreis. (dit zie je gebeuren)

Slide 16 - Slide

Maak Aufgabe 2 Seite 148

Werken aan je mondeling

Slide 17 - Slide

Hausaufgaben für nächstes Mal:

Machen: - Aufgabe 1 - Seite 148
Lernen:  voor, door, naar -gebruik ervan Seite 24/25

Slide 18 - Slide