alledaagse gesprekken voeren

Alledaagse gesprekken voeren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Alledaagse gesprekken voeren

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

waar denk je aan bij de term alledaagse gesprekken?

Slide 3 - Mind map

Alledaagse gesprekken voer je de hele dag door. Het maakt niet uit of je thuis of op je werk bent. Kenmerken van een alledaags gesprek zijn:
Het gaat om een spontaan, vrijblijvend gesprek.

Je komt er de tijd aangenaam mee door.

Je bereidt ze niet of nauwelijks voor.

Je toont elkaar betrokkenheid en waardering.

Je kunt gemakkelijk op een ander gespreksonderwerp overstappen.

Je kunt het gesprek op ieder moment beëindigen.


Slide 4 - Slide

WAAR OF NIET WAAR:
Zonder alledaagse gesprekken kom je zelden tot een betekenisvol gesprek
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 5 - Quiz

Belangrijke aandachtspunten voor het contact leggen in de maatschappelijke zorg zijn:

Stap als eerste op de ander af en zeg als eerste ‘hallo’. Geef de ander daarbij een hand.

Stel jezelf voor en glimlach daarbij.

Neem er de tijd voor als je je aan een onbekende voorstelt.

Houd oogcontact en toon belangstelling.

Luister zorgvuldig en let op lichaamstaal.

Bedenk vooraf waarover je zou kunnen praten. Stap als eerste op de ander af en zeg als eerste ‘hallo’. Geef de ander daarbij een hand.

Stel jezelf voor en glimlach daarbij.

Neem er de tijd voor als je je aan een onbekende voorstelt.

Houd oogcontact en toon belangstelling.

Luister zorgvuldig en let op lichaamstaal.

Bedenk vooraf waarover je zou kunnen praten.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Het geven van je mening in een startzin werkt bijna nooit. Denk aan uitspraken tegen een collega als: ‘De criminaliteit stijgt maar door, hè?’ of ‘Ik begrijp niet dat er mensen zijn die nooit op vakantie willen.’

Slide 8 - Open question

Gesloten vraag

Een gesloten vraag is een vraag die weinig ruimte laten voor een antwoord. Vaak is met één of twee woorden het antwoord al gegeven. Zulke vragen staan bijvoorbeeld in enquêtes waarin je het juiste antwoord moet omcirkelen.

 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

OPEN VRAAG 



Een open vraag geeft je meer ruimte om te antwoorden en nodigt uit om meer te vertellen. Open vragen beginnen vaak met: wie, wat, waar, welke, waarom, hoe. Maar ze kunnen ook met een werkwoord beginnen.



Sommige open vragen zijn wel open vragen, maar werken als gesloten vraag. De vraag: ‘Hoe was het op je werk?’ kan de ander beantwoorden met ‘goed’. De vraag: ‘Wat heb je gedaan?’ kan de ander beantwoorden met ‘niks.’ Als je een dergelijk antwoord krijgt op een open vraag, moet je je niet meteen onzeker voelen. Zeg bijvoorbeeld: ‘Ik zou het leuk vinden er iets meer over te horen.’ Of herhaal je vraag op een iets andere manier. ‘Vertel eens wat je gedaan hebt.’ De kans is groot dat je dan alsnog een uitgebreider antwoord krijgt.



Belangrijk is altijd om maar één vraag tegelijk te stellen. Een dubbele vraag als: ‘Hoe bevalt het u hier te wonen en wat vindt u van de kwaliteit van zorg?’ leidt tot verwarring. Meestal zal de ander alleen de laatste vraag beantwoorden. Jammer, want de eerste vraag is meestal de belangrijkste vraag.

Slide 11 - Slide

Indirecte vragen
Veel vragen zijn geen echte vragen. Zeg je tegen iemand: ‘Ik vraag me af, hoe u dat gelukt is,’ of ‘ik vraag me af hoe u dat doet,’ dan hoor je daar wel een vraag in, maar het klinkt niet als een gewone vraag. Het is geen vraag die begint met: wie, wat, waar, welke, waarom of hoe. Dit soort vragen noem je indirecte vragen.

 

Slide 12 - Slide

Wat is het voordeel van een indirecte vraag?

Slide 13 - Open question

Suggestieve vragen
Een suggestieve vraag verraadt welk antwoord je wilt horen of verwacht te horen. Dat is ook meteen het nadeel: je gesprekspartner moet een sterk karakter hebben om een afwijkend antwoord te geven.

Voorbeelden van suggestieve vragen
‘Goed opgeruimd is het hier, hè?’

‘Houd je er ook zo van om lang te ontbijten?’

Slide 14 - Slide

Een gesprek beëindigen: 
ALS JE EEN GESPREK WILT BEËINDIGEN, HELPT HET VAAK HET STOPPEN IN TE LEIDEN. NOEM BIJVOORBEELD DE REDEN WAAROM JE WILT STOPPEN. ​

AFSCHEID NEMEN​:
VERBAAL ​
NON-VERBAAL 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Noem kort wat je tijdens deze les hebt geleerd

Slide 17 - Mind map