3HV - Beeldspraak en stijlfiguren

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Beeldspraak
  1. Een vergelijking is gebaseerd op een overeenkomst (met of zonder ‘als’). De kameel is als het schip der woestijn.
  2. Bij een metafoor is alleen het beeld overgebleven. Het schip der woestijn loopt in de hitte.
  3. Bij personificatie worden menselijke eigenschappen aan een abstract begrip of iets uit de natuur toegekend. Huilende wolken.
  4. Een metonymia is een stijlfiguur waarbij je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat ermee te maken heeft. Koppen tellen.

Slide 2 - Slide

Vergelijking
Metafoor
Personificatie
Metonymia
Hij heeft geen dak meer boven zijn hoofd.
De bomen fluisteren zachtjes zijn naam.
Wat een zwijnenstal is het hier!
Jouw kamer lijkt wel een zwijnennstal.
We hangen die Rembrandt daar op.

Slide 3 - Drag question

We gaan even oefenen met stijlfiguren.

Slide 4 - Slide

Hij zegt dat hij op het mooiste plekje van Nederland woont.
A
tegenstelling
B
hyperbool
C
retorische vraag
D
eufemisme

Slide 5 - Quiz

Nu is het nog droog, maar straks krijgen we beslist regen.
A
antithese
B
overdrijving
C
retorische vraag
D
pleonasme

Slide 6 - Quiz

Wil je ziek worden?
A
tegenstelling
B
retorische vraag
C
overdrijving
D
paradox

Slide 7 - Quiz

We hebben onze hond laten inslapen.
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
woordspeling

Slide 8 - Quiz

Het lijkt mij geen slecht idee om volgende week lekker uit eten te gaan.
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
tautologie

Slide 9 - Quiz

Na een geweldige gitaarsolo zei mijn vriend: 'Die gitarist kan wel een aardig deuntje spelen, nietwaar?'
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
woordspeling

Slide 10 - Quiz

Als kapper is hij de geknipte persoon om de zaak over te nemen.
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
woordspeling

Slide 11 - Quiz

Na het besluit om de subsidie te halveren stond de hele club op zijn kop.
A
understatement
B
eufemisme
C
hyperbool
D
woordspeling

Slide 12 - Quiz