3h Stijlfiguren 2

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doelen

  • Ik weet wat stijlfiguren zijn.
  • Ik kan stijlfiguren in een tekst herkennen en benoemen.
  • Ik kan uitleggen welk effect stijlfiguren hebben.

Slide 2 - Slide

30 sec. nadenken....
Zeg in eigen woorden wat een stijlfiguur is en waarom je het gebruikt.

Slide 3 - Slide

Herhalingen & Opsommingen

  • Repetitio
  • Anafoor
  • Tricolon (drieslag)
  • Climax
  • Anticlimax

Slide 4 - Slide

J.H. Leopold
`O, als ik dood zal, dood zal zijn
kom dan en fluister, fluister iets liefs,
mijn bleke ogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.
En ik zal niet verwonderd zijn.' 

Slide 5 - Slide

"Ik kwam, ik zag, ik overwon." - Julius Caesar. Dit is een:
A
anafoor
B
metafoor
C
herbivoor
D
polyfoor

Slide 6 - Quiz

Stijlfiguur in het volgende lied:

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Glimlachend stond hij op, grijnzend ontbeet hij, verliet toen luid lachend het huis om gierend op zijn werk te arriveren.
A
Climax
B
Anticlimax

Slide 9 - Quiz

'Je hebt de toets heel goed gemaakt, wel een beetje onder je niveau, en met een paar fouten, maar toch best oké, in ieder geval een krappe voldoende.'
A
Climax
B
Anticlimax

Slide 10 - Quiz

Overdrijvingen en nuanceringen

  • Eufemisme
  • Hyperbool
  • Understatement

Slide 11 - Slide

Eufemisme
  • verzacht de werkelijkheid
  • bij nare situaties
  • Bijvoorbeeld: Hij gaat creatief om met de waarheid.

Slide 12 - Slide

Hyperbool
  • overdrijving 
  • We hebben ons kapot gelachen.
  • Ik schaamde me dood.

Slide 13 - Slide

Understatement
  • Afzwakking: je zegt dat iets minder groot, mooi of belangrijk is dan dat het in werkelijkheid is.
  • Vaak: ironisch effect
  • Vb: Messi kan wel een aardig balletje trappen.                                                                                      

Slide 14 - Slide

Oefenblad 
  1. Oefenblad maken
  2. Schrijf de antwoorden in je schrift/map
  3. Kom je er niet uit? Vraag je buurman/vrouw of steek je hand op.
  4. 10 minuten
  5. Klaar? Nakijken.
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Tegenstellingen en ontkenningen

Antithese
Paradox
Litotes
Retorische vraag
Chiasme/kruisstelling
Spot


Ironie
Sarcasme
Cynisme


(video)

Slide 16 - Slide

Doelen behaald? (video)
  • Ik weet wat stijlfiguren zijn.
  • Ik kan stijlfiguren in een tekst herkennen en benoemen.
  • Ik kan uitleggen welk effect stijlfiguren hebben.

Slide 17 - Slide

Beeldspraak
  1. Een vergelijking is gebaseerd op een overeenkomst (met of zonder ‘als’). De kameel is als het schip der woestijn.
  2. Bij een metafoor is alleen het beeld overgebleven. Het schip der woestijn loopt in de hitte.
  3. Bij personificatie worden menselijke eigenschappen aan een abstract begrip of iets uit de natuur toegekend. Huilende wolken.
  4. Een metonymia is een stijlfiguur waarbij je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat ermee te maken heeft. Koppen tellen.

Slide 18 - Slide