Voorzetsels van plaats & tijd

Prepositions
of time
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Prepositions
of time

Slide 1 - Slide

     Lesson aim
Na de uitleg en oefening kan ik:
- het juiste voorzetsel (van tijd) in het Engels gebruiken.

Slide 2 - Slide

IN gebruik je voor: eeuwen, jaren, maanden en langere tijdsperiodes
examples: in 2018, in June, in the past

ON gebruik je voor: dagen, data
examples: on Tuesday, on my birthday, on Christmas day

Slide 3 - Slide

AT gebruik je voor: precieze tijden

examples: at 12 o'clock, at noon, at sunrise, at the moment
Uitzondering: at night, at the weekend, at Christmas

Slide 4 - Slide

She left ....... February
A
In
B
At
C
On

Slide 5 - Quiz

We had dinner .... the afternoon
A
At
B
In
C
On

Slide 6 - Quiz

Her birthday is ..... 12 October
A
In
B
At
C
On

Slide 7 - Quiz

We arrived ..... 5 o'clock .... Wednesday ..... 2005.
A
on, in, at
B
at, on, in
C
in, at, on

Slide 8 - Quiz

..... summer we often go swimming.
A
In
B
At
C
On

Slide 9 - Quiz

Our next lesson begins ..... two this afternoon.
A
In
B
At
C
On

Slide 10 - Quiz

Do you go to church ..... Sundays?
A
In
B
At
C
On

Slide 11 - Quiz

.... Easter Monday
A
In
B
At
C
On

Slide 12 - Quiz

.... 4th of July
A
In
B
At
C
On

Slide 13 - Quiz

We never do our homework ..... the evenings.
A
In
B
At
C
On

Slide 14 - Quiz

Prepositions
of place

Slide 15 - Slide

     Prepositions of place
In deze lessonup worden de prepositions of place (voorzetsels van plaats) uitgelegd en zijn er een aantal oefenzinnen zodat je kunt controleren of je het hebt begrepen.

Voorzetsels van plaats worden ook wel
tafelwoorden, kastwoorden of kooiwoorden genoemd.

Slide 16 - Slide

Where is the cat?
... the box
A
under
B
behind
C
opposite
D
above

Slide 17 - Quiz

       Prepositions of place

on gebruik je bij oppervlaktes (tafel) en openbaar vervoer (train).
Ook kun je on gebruiken voor data.

in gebruik je bij wegen, steden, landen en grote gebieden, ook gebruik je in voor afgesloten ruimtes (lokaal, huis, kartonnen doos).

at gebruik je bij huisnummers en (namen van) gebouwen (cinema/school/station). 

Slide 18 - Slide

       Prepositions of place

on gebruik je bij oppervlaktes (tafel) en openbaar vervoer (train).
Ook kun je on gebruiken voor data.

My phone is on the table.
John is on a plane to Hawaii.
My birthday is on the second of September.

Slide 19 - Slide

       Prepositions of place

in gebruik je bij wegen, steden, landen en grote gebieden, ook gebruik je in voor afgesloten ruimtes (lokaal, huis, kartonnen doos).

Bob is in London Road.
We are on holiday in France.
He lives in a pineapple under the sea. 

Slide 20 - Slide

       Prepositions of place

at gebruik je bij huisnummers en (namen van) gebouwen (cinema/school/station).

 John lives at number 10 Baker Street.
Jack is at the supermarket.

Slide 21 - Slide

       Prepositions of place
close to / near = dicht bij, vlak bij
outside            = buiten
under               = onder
with                  =  bij / met
next to       = naast
behind       = achter
between    = tussen
in front of   = voor

Slide 22 - Slide

Where is the bird?
.... the boxes
A
under
B
in front of
C
between
D
on

Slide 23 - Quiz

Where is the bird?
.... the box
A
in
B
above
C
opposite
D
on

Slide 24 - Quiz

Where is the bird?
.... the box
A
on
B
under
C
above
D
between

Slide 25 - Quiz

Where is the cat?
.... the box
A
under
B
over
C
between
D
next to

Slide 26 - Quiz

Kijk de video en beantwoord tussendoor de vragen op de volgende dia's
Good luck!!

Slide 27 - Slide

7

Slide 28 - Video

00:15
Where is Simon's cat?
A
in the box
B
on the box
C
behind the box
D
under the box

Slide 29 - Quiz

00:19
Where is Simon's cat?
A
in the box
B
on the box
C
next to the box
D
above the box

Slide 30 - Quiz

00:32
Where is Simon's cat?
A
behind the box
B
in front of the box
C
next to the box
D
between the box

Slide 31 - Quiz

00:44
Where is Simon's cat?
A
next to the box
B
over the box
C
in front of the box
D
on the box

Slide 32 - Quiz

01:16
Where is Simon's cat?
A
next to the box
B
on the box
C
under the box
D
between the box

Slide 33 - Quiz

01:42
Where is Simon's cat?
A
in the box
B
in front of the box
C
behind the box
D
on the box

Slide 34 - Quiz

01:58
Where is Simon?
A
between the box
B
next to the box
C
over the box
D
on the box

Slide 35 - Quiz