Extra oefenen: woordvolgorde

Extra oefenen: Woordvolgorde
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Extra oefenen: Woordvolgorde

Slide 1 - Slide

Doel:
Je kunt zinnen schrijven met verschillende woordvolgorde.

Hoe?
Let  goed op de volgorde van de woorden:
* soms moet je beginnen met de persoon ('wie')
* soms moet je beginnen met de tijd (' wanneer')



Slide 2 - Slide

Controleer als je zinnen schrijft altijd:
1. de woordvolgorde
2. het werkwoord

3. hoofdletter en punt
4. lidwoorden (de, het, een)
5. voorzetsels (woorden voor ' waar')

Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - (2e werkwoord).
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - (2e werkwoord).
één persoon  -enkelvoud 
twee of meer personen - meervoud
Vergeet ze niet.
Vergeet ze niet.
bijvoorbeeld: in, op, bij, naar.

Slide 3 - Slide

Opdracht
Je krijgt 6 zinnen.
Je moet de zinnen afmaken. 
Je schrijft over school. 
Controleer elke zin!

Slide 4 - Slide

Ik ...............
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - (2e werkwoord).
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - (2e werkwoord).

Slide 5 - Open question

Om 9.00 uur .........
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - (2e werkwoord).
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - (2e werkwoord).

Slide 6 - Open question

De leerlingen ......
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - (2e werkwoord).
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - (2e werkwoord).

Slide 7 - Open question

Om 10.40 uur ......
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - (2e werkwoord).
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - (2e werkwoord).

Slide 8 - Open question

De kantine......
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - (2e werkwoord).
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - (2e werkwoord).

Slide 9 - Open question

De docent .....
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - (2e werkwoord).
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - (2e werkwoord).

Slide 10 - Open question

Opdracht
Je maakt 6 zinnen.
Elke zin heeft 2 werkwoorden.
Controleer elke zin!

Slide 11 - Slide

moeten - maken
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - 2e werkwoord
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - 2e werkwoord.

Slide 12 - Open question

willen - geven
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - 2e werkwoord
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - 2e werkwoord.

Slide 13 - Open question

gaan - inschrijven
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - 2e werkwoord
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - 2e werkwoord.

Slide 14 - Open question

kunnen - krijgen
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - 2e werkwoord
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - 2e werkwoord.

Slide 15 - Open question

mogen - kijken
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - 2e werkwoord
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - 2e werkwoord.

Slide 16 - Open question

gaan - leren
Wie - werkwoord - wanneer - wat - waar - 2e werkwoord
of
Wanneer - werkwoord - wie - wat - waar - 2e werkwoord.

Slide 17 - Open question

Ik kan zinnen schrijven met verschillende woordvolgorde.
0100

Slide 18 - Poll

Wil je nog meer oefenen?

Slide 19 - Slide