H3 GL6D (vergelijkingen)

Havo 3 Frans periode 4
1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Havo 3 Frans periode 4

Slide 1 - Slide

Wie is God?

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Video

Doelen- en toetsoverzicht periode 3
Aan het eind van deze periode kan ik:
1. de woorden en zinnen die te maken hebben met vrije tijd/ sport; communicatie; gevoelens correct vertalen (FN)
2. mijzelf schriftelijk voorstellen en schrijven over mijn gewoontes (hoe laat ik opsta, naar school ga, etc), hobby's, baantjes en karakter
3. een hoofdzin in een logische/ correcte volgorde opschrijven
4. de regelmatige werkwoorden op -er, -ir, en -re correct gebruiken in de présent, de passé composé, de imparfait en de futur simple en de onregelmatige werkwooden être, avoir, faire, aller en venir
5. het delend lidwoord correct gebruiken
6. uit korte, eenvoudige teksten de belangrijkste informatie benoemen. De teksten gaan over vertrouwde onderwerpen in alledaagse taal. Dewoordenschat bestaat uit wooden die veel voorkomen. Het niveau is A2 (ERK)
1. SO week 21


2, 3 SCHRIJFTOETS week 25
3. la phrase du cours
4. SO week 22



2 t/m 6
REPETITIE week 26

Slide 4 - Slide

  • planner op papier én LB
  • 2 lessen per week

Slide 5 - Slide

Uitslag puntentocht

Slide 6 - Slide

Wat doen we vandaag?
Ik kan ...

in het Frans vergelijkingen maken tussen mensen, dieren en/of dingen

Slide 7 - Slide

Vul de zin uit jouw presentatie in
(phrase du cours 6)
waarin je een vergelijking gebruikt

Slide 8 - Mind map

Maintenant ...


... prend ton cahier ou fais un document pour les notes

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Let op:
Hij is beter dan de leraar =
Il est meilleur que le prof

De leraar is slechter dan de leerling =
Le prof est pire que l'élève

Slide 17 - Slide

Ma mère est (kleiner dan) ______ mon père
A
plus petit
B
plus petite
C
la plus petit
D
la plus petite

Slide 18 - Quiz

Mon père est (groter dan) _______ son frère
A
plus grand
B
plus grande
C
le plus grand
D
le plus grande

Slide 19 - Quiz

Stéphanie
sportif (!)
Martin

Slide 20 - Open question

Les Pays-Bas
petit (!)
la France

Slide 21 - Open question

l'hôtel
bon (=goed)
la tente

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Let op:
Lupin is de beste serie =
Lupin est la meilleure série

Dumont is de slechtste commissaris = 
Dumont est le pire commissaire

Slide 28 - Slide

Zet in de overtreffende trap:
La fille est belle
A
Elle est plus belle
B
Elle est la plus belle fille
C
Elle est belle
D
Elle est plus belle que ...

Slide 29 - Quiz

Zet in de overtreffende trap:
Le garçon est jeune
A
il est jeune
B
il est plus jeune que ...
C
il est le plus jeune
D
il est la plus jeune

Slide 30 - Quiz

Pierre is het intelligentst

Slide 31 - Open question

c'est en forgeant on devient forgeron

Slide 32 - Slide

Au travail: les devoirs 
Faire (maken): 
  • Grandes Lignes 6D (ex. 15 t/m 18)
  • la phrase du cours 6 (zie LB)

Apprendre (leren):
  • Grandes Lignes 6ABCEFGH 
Werk zachtjes, 
zodat iedereen zich kan concentreren
vraag zoveel mogelijk om hulp!
Ik kan 3. een hoofdzin in een logische/ correcte volgorde opschrijven

Slide 33 - Slide

doel bereikt?
Ik kan ...

in het Frans vergelijkingen maken tussen mensen, dieren en/of dingen

Slide 34 - Slide

Au revoir!

Slide 35 - Slide