This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.
Items in this lesson
tekstverbanden
en
signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Welke tekstverbanden ken je?
Slide 3 - Mind map
Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.
Slide 4 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij een opsomming?
Slide 5 - Mind map
Welke zin is een tegenstelling?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer.
Slide 6 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij een tegenstelling?
Slide 7 - Mind map
In welke zin zie je het tekstverband: voorbeeld?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer
Slide 8 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij een voorbeeld?
Slide 9 - Mind map
Welk signaalwoord hoort niet bij een conclusie?
A
dus
B
kortom
C
samengevat
D
zoals
Slide 10 - Quiz
In welke zin zie je het tekstverband 'reden'?
A
Ik ben te laat, want ik heb me verslapen.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
Slide 11 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'reden'?
Slide 12 - Mind map
Ik heb donkere haren, maar mijn broertje heeft blond haar. Welk tekstverband geeft 'maar' aan:
A
Voorbeeld
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Conclusie
Slide 13 - Quiz
Ze wil gaan winkelen, omdat ze nieuwe kleren nodig heeft. Welk tekstverband geeft het woord 'omdat' aan:
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Reden
D
Conclusie
Slide 14 - Quiz
Welk verband staat in deze zin? In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Reden
Slide 15 - Quiz
Mark was erg tevreden met zijn zes voor wiskunde, maar Robert was teleurgesteld vanwege zijn zes. De reacties op de cijfers voor het proefwerk waren dus erg wisselend.
Welk tekstverband geeft het woord 'dus' aan:
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Conclusie
D
Voorbeeld
Slide 16 - Quiz
Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Ten eerste moet ik mijn kamer opruimen. Ten tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend. Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'ten eerste, ten tweede, daarna' aan:
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Reden
D
Opsomming
Slide 17 - Quiz
Welk verband staat in deze zin? Ik vind hem niet erg aardig, maar zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 18 - Quiz
Miguel moet meer aan sport doen, want hij krijgt een buikje. Welk tekstverband geeft het woord 'want' aan: