samengestelde zinnen

samengestelde zinnen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Hij maakt zich geen zorgen omdat hij goed voorbereid is.
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
enkelvoudig

Slide 2 - Quiz

Hij maakt zich geen zorgen omdat hij goed voorbereid is.

  • Hij maakt zich geen zorgen = hoofdzin
  • Hij goed voorbereid is = bijzin
  • omdat = onderschikkend voegwoord

Slide 3 - Slide

Marije gaat waarschijnlijk naar Zuid-Amerika en anders gaat ze naar Australië.
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
enkelvoudig

Slide 4 - Quiz

Marije gaat waarschijnlijk naar Zuid-Amerika en anders gaat ze naar Australië.

  • Marije gaat waarschijnlijk naar Zuid-Amerika = hoofdzin 1
  • Anders gaat ze naar Australië = hoofdzin 2
  • en = nevenschikkend voegwoord

Slide 5 - Slide

De leraar weet waarom hij te laat kwam.
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
enkelvoudig

Slide 6 - Quiz

De leraar weet waarom hij te laat kwam.

  • De leraar weet (iets) = hoofdzin
  • Hij te laat kwam = bijzin
  • waarom = onderschikkend voegwoord

Slide 7 - Slide

Eigenlijk is ze 104, maar die leeftijd kun je niet invoeren op Facebook.
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
enkelvoudig

Slide 8 - Quiz

Eigenlijk is ze 104, maar die leeftijd kun je niet invoeren op Facebook.

  • Eigenlijk is ze 104 = hoofdzin 1
  • Die leeftijd kun je niet invoeren op Facebook = hoofdzin 2
  • maar = nevenschikkend voegwoord

Slide 9 - Slide

De sneeuw, die voor veel overlast zorgde, werd vakkundig opgeruimd.
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
enkelvoudig

Slide 10 - Quiz

De sneeuw, die voor veel overlast zorgde, werd vakkundig opgeruimd.

  • De sneeuw werd vakkundig opgeruimd = hoofdzin
  • die voor veel overlast zorgde = bijzin
  • die = betrekkelijk vnw ('de sneeuw' = antecedent)
  • ! die = ook onderwerp in de bijzin

Slide 11 - Slide

De wegen en straten zijn hier niet breed.
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
enkelvoudig

Slide 12 - Quiz

De wegen en straten zijn hier niet breed.

  • 1 persoonsvorm = enkelvoudig
  • ! geen verbindingswoord in enkelvoudige zinnen
  • niet elke 'en' fungeert als nevenschikkend voegwoord (samentrekking op woordniveau tussen 'wegen' en 'straten')

Slide 13 - Slide

Ik loop haastig door het bos en val plots in een diep gat.
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
enkelvoudig

Slide 14 - Quiz

Ik loop haastig door het bos en val plots in een diep gat.

  • Ik loop haastig door het bos = hoofdzin 1
  • (Ik) val plots in een diep gat = hoofdzin 2
  • en = nevenschikkend voegwoord
  • onderwerp wordt niet herhaald -> herhaling vermijden

Slide 15 - Slide

Welke vijf voegwoorden duiden meestal op een nevenschikking?

Slide 16 - Open question

Blijf alert!
Ben je moe of ga je nog mee op stap?
  • of = nevenschikkend voegwoord
  • Ga je nog mee op stap? = hoofdzin

Hij vroeg of ik ook later kon beginnen.
  • of = onderschikkend voegwoord
  • Ik ook later kon beginnen = bijzin

Slide 17 - Slide

Blijf alert!
! niet elke 'dat' is een betrekkelijk voornaamwoord

Het meisje dat daar loopt, is knap.
  • dat = betrekkelijk vnw ('het meisje' = antecedent)

Ik heb gehoord dat je morgen niet komt werken.
  • dat = onderschikkend voegwoord

Slide 18 - Slide