NU Ned 1F 2F Deel A Woordenschat H1 1.2 Betekenis afleiden uit het woord

Woordenschat
1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 1
Onbekende woorden begrijpen

Slide 2 - Slide

Paragraaf
1.2  Betekenis afleiden uit het woord

Slide 3 - Slide

Onderwerp
Bij een onbekend of lastig woord de betekenis uit het woord afleiden

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
- Je begrijpt een moeilijk woord door te kijken of je een deel van het woord herkent

Slide 5 - Slide

We gaan woorddelen oefenen
woorddelen van onbekende woorden

Slide 6 - Slide

Wat is een bekend woorddeel?
A
Dat je het hele woord kent.
B
Je hebt het woord al eens ergens gezien.
C
Een deel van het woord dat je al kent.

Slide 7 - Quiz

Hoe zoek je naar een bekend woorddeel?
A
kijken naar samengestelde woorden en voorvoegsels
B
kijken naar voorvoegsels en achtervoegsels
C
kijken naar samengestelde woorden en achtervoegsels
D
kijken naar samengestelde woorden, voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 8 - Quiz

Pas woordraadstrategie "Zoek een bekend woorddeel" toe.
Wat betekent het woord "klantvriendelijk"?
A
Onbeschoft gedragen naar klanten
B
Een prettige houding naar klanten hebben

Slide 9 - Quiz

Bij welke woorden vind je de betekenis door naar de woorddelen te kijken?
A
be-drijf
B
kost-baar
C
ozon-laag
D
mis-lukken

Slide 10 - Quiz

Hoe noem je het woorddeel -ing in het woord 'bewerking'?
A
voorvoegsel
B
bijvoegsel
C
achtervoegsel

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN bekend woorddeel?
A
on-
B
-loos
C
onze
D
inter-

Slide 12 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel -on?
A
geen
B
weinig
C
mis
D
niet of geen

Slide 14 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 15 - Quiz

Wat zou het voorvoegsel kunnen zijn in dit woord:
'onaardig'
A
-aardig
B
-ig
C
on-
D
-aar

Slide 16 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel anti-
A
voor
B
tegen

Slide 18 - Quiz

Een voorvoegsel kan je helpen om
A
een woord in de verleden tijd te zetten.
B
de betekenis van een woord te vinden.
C
een woord te verkleinen.
D
het lidwoord goed te gebruiken.

Slide 19 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel "non"?
A
iemand uit een klooster
B
niet
C
opnieuw
D
tussen

Slide 20 - Quiz

Wat is het voorvoegsel in 'onmisbaar'?
A
onmis-
B
-mis-
C
on-
D
-baar

Slide 21 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 22 - Quiz

Uit welke woorddelen bestaat
Chronischevermoeidheidssyndroom

Slide 23 - Open question

Uit welke woorddelen bestaat
Accountantadministratieconsulent

Slide 24 - Open question

Uit welke woorddelen bestaat
Geneesmiddelenvergoedingssysteem

Slide 25 - Open question

Leren voor het centraal examen
- Je begrijpt een moeilijk woord door te kijken of je een deel van het woord herkent

Slide 26 - Slide