Les 7. Sterke en onregelmatige werkwoorden

Sterke en onregelmatige werkwoorden
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Sterke en onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je weet wat het verschil is tussen zwakke en sterke werkwoorden.
  • Je kunt het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord toepassen.

Slide 2 - Slide

Onregelmatige (sterke) werkwoorden
Klankverandering, dus lopen-liep, kijken-keek, schrikken-schrok.

Sommige werkwoorden zijn in hun vervoeging onregelmatig, zoals zullen en willen.

Slide 3 - Slide

zullen:
ik zal
jij zult
hij zal
vt.
ik zou
jij zou
hij zou
wij zouden

willen:
ik wil
jij wilt
zij wil
vt.
ik wilde
jij wilde
zij wilde
wij wilden en nooit.... wouden

Slide 4 - Slide

Hij zegt dat hij naar huis (willen).
A
wilt
B
wil

Slide 5 - Quiz

Mevrouw, ik (zullen) het morgen echt doen!
A
zal
B
zou

Slide 6 - Quiz

Ik wist echt niet dat zij niet mee (willen) doen (vt).
A
wouden
B
wilden

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verwoesten) De ................. huizen
A
verwoestte
B
verwoeste
C
verwoesten

Slide 9 - Quiz

Het vliegtuig stortte neer.
"Stortte" is een ...
A
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
B
Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

Slide 10 - Quiz

Het gestrande schip trekt veel aandacht.
"Gestrande" is een ...
A
voltooid deelwoord
B
infinitief
C
persoonsvorm
D
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(vluchten) De ............... dief
A
gevluchte
B
gevluchtte
C
gevluchten
D
gevluchtten

Slide 12 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(redden) De ...... zwemmer
A
redde
B
geredde
C
gerede

Slide 13 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(maaien) Het ............... gras
A
vermaaide
B
gemaaide
C
gemaaidde
D
gemaaiden

Slide 14 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verzinnen) Het ............ verhaal
A
verzonnen
B
verzonne

Slide 15 - Quiz

0

Slide 16 - Video

Wat is juist?
A
het antieke aapje
B
het antieken aapje

Slide 17 - Quiz

Wat is juist?
A
de geschatten waarde
B
de geschatte waarde
C
de geschate waarde

Slide 18 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(stranden) De ............ reiziger
A
gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 19 - Quiz

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

We hebben vandaag te maken met een ............................. les.
A
meegevallen
B
mee gevallen

Slide 21 - Quiz

Opdrachten
Spelling 2F § 2.10
Spelling 3F § 2.8
Spelling 3F Test jezelf § 2.4-2.8

Slide 22 - Slide