voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt

week 4, onregelmatige werkwoorden


bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

week 4, onregelmatige werkwoorden


bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verwoesten) De ................. huizen
A
verwoestte
B
verwoeste
C
verwoesten

Slide 3 - Quiz

Het vliegtuig stortte neer
stortte is een ...
A
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
B
Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

Slide 4 - Quiz

Het gestrande schip trekt veel aandacht.
hoe heet de vorm "gestrande"?
A
voltooid deelwoord
B
infinitief
C
persoonsvorm
D
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 5 - Quiz

voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Eindigt op EN
voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
Korte klank, dubbele medeklinker.
voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
Lange klank, er verdwijnt een klinker.
Het ....... (bakken) brood
De ..... (redden) drenkeling
de (verbreden) straat
Het ... (zinken) schip
Het ... (witten) plafond
De (vergroten) foto

Slide 6 - Drag question

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(vluchten) De ............... dief
A
gevluchte
B
gevluchtte
C
gevluchten
D
gevluchtten

Slide 7 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(redden) De ...... zwemmer
A
redde
B
geredde
C
gerede

Slide 8 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(maaien) Het ............... gras
A
vermaaide
B
gemaaide
C
gemaaidde
D
gemaaiden

Slide 9 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verzinnen) Het ............ verhaal
A
verzonnen
B
verzonne

Slide 10 - Quiz

0

Slide 11 - Video

schrijf op het volt. deelw. bijvoeglijk gebruikt van vierendelen: de ......................................... antiekverkoper

Slide 12 - Open question

ja, en zo zag dat eruit!

Slide 13 - Slide

Wat is juist?
A
het antieke aapje
B
het antieken aapje

Slide 14 - Quiz

Wat is juist?
A
de geschatten waarde
B
de geschatte waarde
C
de geschate waarde

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Link

Hoe vind je deze stunt van Sint?
Goed geschreven?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Hoe vind je deze stunt van Sint?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(stranden) De ............ reiziger
A
gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 20 - Quiz

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

We hebben vandaag te maken met een ............................. les.
A
meegevallen
B
mee gevallen

Slide 22 - Quiz