This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Deze les
Herhalen thema 3
Vragen thema 4?
Oefenen
Slide 1 - Slide
1. bloed
Je kunt de bestanddelen van bloed noemen met hun kenmerken en functies.
Slide 2 - Slide
Welke bloeddeeltjes maken antistoffen?
A
Bloedplaatjes
B
Bloedplasma
C
Rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen
Slide 3 - Quiz
2. Bloedsomloop
Je kunt drie typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.
Je kunt in het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders benoemen.
Je kunt de kleine en grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies.
Slide 4 - Slide
Dubbele bloedsomloop
Kleine bloedsomloop + Grote bloedsomloop
=
dubbele bloedsomloop
Slide 5 - Slide
Welk bloedvat heeft de hoogste bloeddruk?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat
D
Ze hebben allemaal dezelfde druk
Slide 6 - Quiz
Welk bloedvat heeft de meeste wisselingen qua voedingsstoffen?
A
Kransslagader
B
Darmslagader
C
Poortader
D
Onderste holle ader
Slide 7 - Quiz
Een slagader heeft als kenmerk dat hij elastisch is. Wat zal er gebeuren als hij niet meer elastisch is?
A
Hij kan gaan scheuren
B
Hij zal een omleiding maken
C
Er zal niks gebeuren
Slide 8 - Quiz
3. Het hart
Je kunt de delen van het hart en de aansluitende bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.
Je kunt beschrijven hoe een hartslag verloopt.
Slide 9 - Slide
Longslagader
Rechterkamer
Bovenste holle ader
Slagaderklep
Hartklep
Slide 10 - Drag question
Halvemaanvormige klep
Hartklep
Slide 11 - Slide
Wat zijn de 3 fasen van een hartslag?
Slide 12 - Open question
Hartslag
Slide 13 - Slide
rechterboezem
1
linkerkamer
2
Hartkleppen
3
hartkleppen
3
harttussenwand
5
Halvemaanvormige kleppen
6
Hartslag
Slide 14 - Slide
Uitscheiding
Je kunt de delen van de nieren en urinewegen noemen met hun kenmerken en functies.
Slide 15 - Slide
Blaas
Urineleider
Nier
Slide 16 - Drag question
Uitscheiding
Slide 17 - Slide
5. Immuunsysteem
Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.
Slide 18 - Slide
Hoe noem je de eiwitten op een ziekteverwekker?
A
antistoffen
B
lichaamseigen
C
antigenen
D
lichaamsvreemd
Slide 19 - Quiz
Welke lijn toont de vorming van antistoffen na een tweede infectie?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 20 - Quiz
Immuunsysteem
Slide 21 - Slide
Antigenen
Antigeen is eiwit op de celmembraan.
Antigeen kan lichaamsvreemd zijn.
Witte bloedcellen gebruiken antigenen voor herkenning.
Antistoffen passen op antigenen.
Slide 22 - Slide
antiserum
vaccin
Natuurlijke passieve immuniteit
Natuurlijke actieve immuniteit
Kunstmatige actieve immuniteit
Kunstmatige passieve immuniteit
Slide 23 - Drag question
Waartegen werkt antibiotica?
A
Alle ziekteverwekkers
B
Bacteriën en virussen
C
Alleen virussen
D
Alleen bacteriën
Slide 24 - Quiz
6. Gezond leven
Je kunt aangeven hoe je je hart en bloedvaten gezond kunt houden.
Je kunt de gevolgen van alcohol op korte termijn en op lange termijn noemen.
Slide 25 - Slide
7 en 8 Lymfe en bloedgroepen
Je kunt de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe noemen.
Je kunt beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.
Slide 26 - Slide
Op het celmembraan van rode bloedcellen kunnen zich antigenen bevinden die bepalend zijn voor de bloedgroepen van het AB0-systeem. Wetenschappers zijn erin geslaagd deze antigenen te verwijderen. Bloedcellen zonder die antigenen wil men gebruiken voor bloedtransfusie.
Welke mensen zouden zulke rode bloedcellen kunnen ontvangen zonder dat er samenklontering plaatsvindt?
A
alleen mensen met bloedgroep 0
B
alleen mensen met de bloedgroepen 0 en AB
C
alleen mensen met de bloedgroepen A en B
D
mensen met de bloedgroepen 0, A, B en AB
Slide 27 - Quiz
Wat is lymfe?
A
Lymfe is hetzelfde als weefselvloeistof.
B
Vloeistof die uit de lymfevaten de weefsels in gaat.
C
Weefselvloeistof met rode bloedcellen.
D
Weefselvloeistof die in de lymfevaten is gestroomd.
Slide 28 - Quiz
De artsen onderzoeken bloed voordat ze dat aan iemand geven. Ze hebben bloed zonder antigenen op het celmembraan.
Welke mensen zouden zulke rode bloedcellen kunnen ontvangen zonder dat er samenklontering plaatsvindt?