Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden
1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wederkerende werkwoorden

Slide 1 - Slide

Definitie
Wederkerende werkwoorden benoemen het onderwerp nogmaals. Je kunt of de 4e of de 3e naamval gebruiken.
Als je een lijdend voorwerp in de zin heb moet je bij het persoonlijke voornaamwoord de 3e naamval toepassen.
Ich wasche mir die Hände.
Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
Ich wasche mich.

Slide 2 - Slide

Soorten wederkerende voornaamwoorden (4de naamval)
ich - mich
du - dich
er / es / sie - sich
wir - uns
ihr - euch
sie/Sie - sich

Slide 3 - Slide

Soorten wederkerende voornaamwoorden (3de naamval met lijdend voorwerp)
ich - mir
du - dir
er / es / sie - sich
wir - uns
ihr - euch
sie / Sie - sich

Slide 4 - Slide

Voorbeelden (4de)
ik was me                    ich wasche mich 
jij wast je                     du wäschst dich (Let op a/ä-wissel)
wij wassen ons          wir waschen uns 

Slide 5 - Slide

Voorbeelden (3de)
ich wasche mir die Haare.
du wäschst dir die Haare
wir waschen uns die Haare. 


Slide 6 - Slide

Werkwoorden
Vergeet tenslotte niet jouw werkwoord te vervoegen.

Hiervoor gebruik je de feesttenten-regel met al zijn uitzonderingen, die je geleerd hebt (-sisklank, -d/-t) voor zwakke werkwoorden.

Slide 7 - Slide

Maak de zin compleet (ww en pers. vnw).
'Ich rasier___ ... '.

Slide 8 - Open question

Maak de zin compleet (ww en pers. vnw).
'Du rasier___ ... '.

Slide 9 - Open question

Maak de zin compleet (ww en pers. vnw).
'Er rasier___ ... '.

Slide 10 - Open question

Maak de zin compleet (ww en pers. vnw).
'Ich rasier___ ... den Bart '.

Slide 11 - Open question