Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wederkerende werkwoorden

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kunt wederkerende werkwoorden vormen en toepassen;
in zowel de vierde naamval als in de derde naamval. 

Je kunt het persoonlijk voornaamwoord veranderen o.b.v. de naamval in de zin (Spickzettel). 

Slide 2 - Slide

Definitie
Wederkerende werkwoorden benoemen het onderwerp nogmaals, maar in andere vorm. 

Het onderwerp keert namelijk 'terug'. 

Slide 3 - Slide

Voorbeelden (4de)
ik was me
jij wast je 
wij wassen ons

Slide 4 - Slide

Voorbeelden (4de)
ich wasche mich 
du wäschst dich
wir waschen uns 

Let op a/ä-wissel (zie S. 126). 

Slide 5 - Slide

Soorten wederkerende voornaamwoorden (4de)
ich - mich
du - dich
er / es / sie / Sie - sich
wir - uns
ihr - euch

Slide 6 - Slide

Wederkerende werkwoorden (3de)
Als er staat wat je bijv. 'wast' is dat het lijdend voorwerp.
Wat was ik? Mijn haren. 

Het persoonlijk voornaamwoord komt 
dan in de derde naamval te staan. 

Slide 7 - Slide

Soorten wederkerende voornaamwoorden (3de)
ich - mir
du - dir
er / es / sie / Sie - sich
wir - uns
ihr - euch

Slide 8 - Slide

Voorbeelden (3de)
ich wasche mir die Haare.
du wäschst dir die Haare
wir waschen uns die Haare. 


Slide 9 - Slide

Maak de zin compleet (ww en pers. vnw).
'Du rasier___ ... '.

Slide 10 - Open question

Maak de zin compleet (ww en pers. vnw).
'Er rasier___ ... '.

Slide 11 - Open question

Maak de zin compleet (ww en pers. vnw).
'Ich rasier___ ... den Bart '.

Slide 12 - Open question