BLOK 4 Over taal

Over taal
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Over taal

Slide 1 - Slide

leerdoelen
aan het einde van deze les:
- begrijp je betekenissen van een aantal verschillende examenwoorden en woorden uit teksten.
- kun je gebruik maken van het stappenplan  "moeilijke woorden'.
- kun je m.b.v. grondwoorden betekenissen van woorden vinden in een woordenboek.
- weet je wanneer je op woorden een trema moet plaatsen.

Slide 2 - Slide

stappenplan moeilijke woorden...
aan het einde van deze les:
- begrijp je betekenissen van een aantal verschillende examenwoorden en woorden uit teksten.
- kun je gebruik maken van het stappenplan  "moeilijke woorden'.
- kun je m.b.v. grondwoorden betekenissen van woorden vinden in een woordenboek.
- weet je wanneer je op woorden een trema moet plaatsen.

Slide 3 - Slide

Als je een woord niet begrijpt...
stap 1:     lees een stukje terug of lees een stukje verder. 
 Vaak zie je:





Slide 4 - Slide

vaak zie je ....

een uitleg of een omschrijving van het woord.
Ik ga heel graag naar een musical. Dat is een voorstelling waarin zowel geacteerd als gezongen wordt.

Slide 5 - Slide

vaak zie je.....

een woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
De juf zei: ik moet de toetsen nog corrigeren, ik hoop dat ik ze morgen heb nagekeken.

Slide 6 - Slide

vaak zie je ....

een woord dat het tegenovergestelde betekent.
Vroeger was mijn opa altijd sterk en fit, nu is zijn gezondheid broos.

Slide 7 - Slide

grondwoorden
Zo staat het in het woordenboek.

Bij zelfstandige naamwoorden: je zoekt het enkelvoud en géén verkleinwoord.
jasje --> jas
piano's --> piano
kastjes --> kast
tafeltje --> tafel

Slide 8 - Slide

grondwoorden
Zo staat het woord in het woordenboek:

Bij werkwoorden zoek je naar het hele werkwoord.
gelopen --> lopen
zwommen --> zwemmen
gezongen --> zingen
toverde --> toveren

Slide 9 - Slide

grondwoorden
Zo staat het in het woordenboek

Soms zoek je de korste vorm.
goedkope --> goedkoop
zieke --> ziek
moeilijke --> moeilijk 

Slide 10 - Slide

het grondwoord van computertje is:

Slide 11 - Mind map

het grondwoord van gewinkeld is

Slide 12 - Mind map

het grondwoord van veranderden is

Slide 13 - Mind map

het grondwoord van viooltje is

Slide 14 - Mind map

Huiswerk voor de leerlingen BASIS
Let op: de leerlingen BASIS gaan nu aan de slag met het maken van hoofdstuk 4 over taal de opdrachten 1 t/m 4


KADER gaat verder met de uitleg over het trema. 

Slide 15 - Slide

wanneer gebruik je een trema?

Slide 16 - Mind map

Slide 17 - Video

Trema

Een trema zijn twee puntjes op een klinker.

Een trema is bedoeld om duidelijk te maken 
hoe je een woord uitspreekt.

Slide 18 - Slide

Trema
Let op: de leerlingen BASIS gaan nu aan de slag met het maken van hoofdstuk 4 over taal de opdrachten 1 t/m 4
Je kunt t/m 6 april tot 23.59 uur het huiswerk inleveren via Teams.

KADER gaat verder met de uitleg over het trema. 

Slide 19 - Slide

Trema
Door een trema te zetten op de letter ná de breuk in de klank, spreek je het woord goed uit.
geïllustreerd
ge - illustreerd: vóór de i moet de klank worden gebroken.

Slide 20 - Slide

Trema
Kijk naar het verschil in uitspraak:

ideeen  <ideen>
ideëen <idejeen>
ideeën <ideejen>

Slide 21 - Slide

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Trema?
tatoeage
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Trema?
poeziealbum
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz


Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 25 - Quiz

Waarom heeft het woord een trema?
geïnteresseerd
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 26 - Quiz

Huiswerk voor kader
KADER: maken hoofdstuk 4 spelling de opdrachten 7 en 8 
+ maken hoofdstuk 4 over taal de opdrachten 1 t/m 3


Slide 27 - Slide