Dag 9

Woordenschat
Vandaag leer je (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

de verveling
  • als je niet weet wat je moet doen
  • je vindt het saai wat je moet doen
  • ww: ik verveel me - ik verveelde me - ik heb me verveeld
  • Zin: Als ik de hele dag binnen moet zitten en er is geen Wifi, heb ik last van verveling.
  • Zin: Verveling is niet slecht voor je. Je moet gewoon weer even iets bedenken wat je wilt gaan doen.

Slide 2 - Slide

het voorbeeld
  • een verhaal of plaatje om iets duidelijk te maken

  • Zin: Ik geef altijd een voorbeeld, om een nieuw woord goed uit te leggen.
  • Zin: Het is een verkeerd voorbeeld voor jonge kinderen als oudere leerlingen op het plein roken.

Slide 3 - Slide

waard     
  • iets wat belangrijk voor je is, is veel waard voor jou
  • iets heeft veel waarde
  • een huis/ een boot/ gouden horloge is veel waard (kost veel geld en is daarom veel waard) 
  • zin: De vriendschap met je vriendin is jou veel waard. 
  • zin: Mijn huis is veel geld waard omdat ik het voor veel geld kan verkopen.

Slide 4 - Slide

wennen (ww) aan
  • gewoon worden / iets gewoon gaan vinden 
  • ww: jij went, jij wende, jij bent gewend
  • zin: De jongen wende maar niet aan de etenstijd van de Nederlanders: altijd om 18.00 uur!
  • zin: Jullie zijn al bijna een jaar in Nederland, jullie zijn nu wel gewend aan die gekke Nederlanders.

Slide 5 - Slide

zelden
  • bijna geen enkele keer
  • bijna nooit

  • Zin: In Nederland is het zelden super mooi weer.
  • Zin: Ik heb zelden zo'n vreemde man gezien!

Slide 6 - Slide

Waar zie je:
de verveling
A
B
C
D

Slide 7 - Quiz

Waar kun jij moeilijk
aan wennen in Nederland?

Slide 8 - Mind map

Wat betekent:
een voorbeeld geven
A
iemand vertellen wat het antwoord is
B
iemand iets laten zien of vertellen, zodat de ander het antwoord kan weten

Slide 9 - Quiz

In de vakantie ga ik zelden:

Slide 10 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 11 - Slide

Sporten vind ik niet leuk. Daarom doe ik dat ......................

Slide 12 - Open question

Mijn broertje weet in de vakantie niet wat hij moet doen. Hij heeft last van...................

Slide 13 - Open question

Ik vind het goede ............. geven van .......... voor de maatschappij.

Slide 14 - Open question

Het is me veel .......... dat ik een eigen kamer heb.

Slide 15 - Open question

Als ik een woord niet begrijp, vind ik het fijn als de docent een..................geeft, door een foto te laten zien.

Slide 16 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. 
Zie je jouw naam? 
Dan maak je een zin met één van de woorden.



Slide 17 - Slide