Woensdag 10 april

Woensdag 10 april 2024
08.30 - 09.20 uur Inloop
jeugdjournaal

12.10 - 12.40 uur Pauze
09.20 - 10.10 uur 
woordenschat thema overtuigen

12.40 - 13.30 uur 
Lezen 
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur 
Luisteren - sprookje


10.30 - 11.20 uur Engels
11.20 - 12.10 uur 
disk - zelfstandig werken


1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woensdag 10 april 2024
08.30 - 09.20 uur Inloop
jeugdjournaal

12.10 - 12.40 uur Pauze
09.20 - 10.10 uur 
woordenschat thema overtuigen

12.40 - 13.30 uur 
Lezen 
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur 
Luisteren - sprookje


10.30 - 11.20 uur Engels
11.20 - 12.10 uur 
disk - zelfstandig werken


Slide 1 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Slide

de verveling
  • de keer dat je niet weet wat je moet doen;
  • je vindt het saai wat je moet doen;
  • Werkwoord: vervelen
  • Zin: Als ik de hele dag binnen moet zitten en er is geen Wifi, heb ik last van verveling.

Slide 3 - Slide

het voorbeeld
  • een verhaal of afbeelding om iets duidelijk te maken;
  • een voorbeeld helpt je om het duidelijk te maken;
  • Zin: Ik geef een voorbeeld, om een woord uit te leggen.

Slide 4 - Slide

zelden
  • Bijna geen enkele keer;
  • bijna nooit;
  • op bijna geen enkel moment;
  • zin: In Nederland is het zelden heel mooi weer.

Slide 5 - Slide

plaatsvinden
  • ander woord: gebeuren;
  • Dingen vinden plaats, geen mensen;
  • Gebeurtenissen vinden plaats;
  • Zin: Het feest vindt zaterdag plaats.

Slide 6 - Slide

ontvangen
  • iets krijgen van iemand anders;
  • bezoek ontvangen: mensen die bij jou thuis komen;
  • zin: Op mijn verjaardag ontvang ik een cadeau van mijn man.

Slide 7 - Slide

Waar zie je:
de verveling
A
B
C
D

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
een voorbeeld geven
A
iemand vertellen wat het antwoord is
B
iemand iets laten zien of vertellen, zodat de ander het antwoord kan weten

Slide 9 - Quiz

Wat betekent:
Het feest gaat zaterdag plaatsvinden.
A
De dag waarop het feest is, is zaterdag.
B
Het feest is vorige week zaterdag geweest.
C
Het feest was op zaterdag.
D
Zaterdag is er een feest.

Slide 10 - Quiz

In de vakantie ga ik zelden:

Slide 11 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Slide

Sporten vind ik niet leuk. Daarom doe ik dat

Slide 13 - Open question

Ik ga volgend jaar trouwen. Mijn bruiloft moet in augustus

Slide 14 - Open question

Als ik jarig ben, .................ik graag veel cadeaus!

Slide 15 - Open question

Mijn broertje weet niet meer wat hij moet doen. Hij heeft last van...................

Slide 16 - Open question

Als ik een woord niet begrijp, vind ik het fijn als de docent een..................geeft, door een foto te laten zien.

Slide 17 - Open question

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: zelden, plaatsvinden, ontvangen, de verveling, het voorbeeld

Slide 18 - Slide

Pauze
timer
20:00

Slide 19 - Slide

Engels
De docent vertelt wat we vandaag gaan doen.

Good luck!

Slide 20 - Slide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema overtuigen.


Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 21 - Slide

Pauze
timer
30:00

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide