Plurals

Grammar 
Plural (meervoud)
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar 
Plural (meervoud)

Slide 1 - Slide

Plural
Zelfstandige naamwoorden zet je meestal in het meervoud door een  -s erachter te schrijven.       
 dog - dogss

Slide 2 - Slide

Maar...
- Eindigt het woord op een -s klank --> +es
    Bus -->  Buses
- Eindigt het woord op -f of -fe --> f/fe +ves (f/fe verdwijnt!)
    Knife --> Knives
    Leaf -->  Leaves
- Eindigt het woord op medeklinker + y -->  y +ies (y verdwijnt!)
   City--> Cities

- Ook...
 hero -> heroes / tomato -> tomatoes / potato -> potatoes

Slide 3 - Slide

Eigen vormen in meervoud:
child - children
woman - women
man - men
foot - feet
tooth - teeth
mouse - mice

Slide 4 - Slide

Zet in het meervoud:
Click

Slide 5 - Open question

Zet in het meervoud:
Shoe

Slide 6 - Open question

Zet in het meervoud:
Statue

Slide 7 - Open question

Zet in het meervoud:
Tooth

Slide 8 - Open question

Zet in het meervoud:
Face

Slide 9 - Open question

Zet in het meervoud:
Guy

Slide 10 - Open question

Zet in het meervoud:
Fox

Slide 11 - Open question