Dag 5

Woorden
Thema 12:  Vriendschap
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woorden
Thema 12:  Vriendschap

Slide 1 - Slide

De woorden van vandaag:
iets 
jaloers
kennen
kijken
komen
lachen
het land

Slide 2 - Slide

iets
  • een ding, maar het is niet duidelijk wat
  • een beetje
  • zin: Ik heb een cadeautje voor je gekocht. Het is iets wat je graag wilt hebben. 
29

Slide 3 - Slide

jaloers
  • je bent boos of verdrietig omdat iemand anders iets heeft, wat jij graag wilt hebben
  • zin: Ik ben jaloers op mijn vriendin omdat ze een groot huis heeft en ik niet. 
30

Slide 4 - Slide

kennen
  • weten wie iemand is
  • iets weten, omdat je het geleerd hebt
  • werkwoord
  • ik ken - wij kennen
  • zin: Wie is die jongen? Ik ken hem niet. 
31

Slide 5 - Slide

kijken
  • kijken naar = je wilt het goed zien
  • je kijkt met je ogen
  • werkwoord
  • ik kijk - wij kijken
  • zin: Hij kijkt altijd naar sport op de televisie. 
32

Slide 6 - Slide

komen
  • naar een plaats toegaan
  • ergens vandaan komen
  • komen en gaan
  • werkwoord
  • zin: Kom even bij de docent.
  • zin:  Oke, ik kom er aan!
  • zin: Zij komt uit Marokko.
33

Slide 7 - Slide

lachen
  • hahahahaha zeggen!
  • je vindt iets leuk
  • lachen > < huilen
  • werkwoord
  • zin: De jongen maakt een grapje. Het meisje moet lachen.
  • zin: Ik lach hard om Mr. Bean.
34

Slide 8 - Slide

het land
  • waar je vandaan komt
  • Uit welk land kom je?
  • het land - de landen
  • zin: Syrië en Nederland zijn landen.
  • zin: Den Helder is een stad in het land Nederland
35

Slide 9 - Slide

30
timer
1:30
Waar ben je jaloers op?

Slide 10 - Mind map

Goed of fout?
A - Ik ken die mensen.
B - Ik ken die opdracht niet maken.
31
A
A - goed B - goed
B
A - fout B - fout
C
A - goed B - fout
D
A - fout B - goed

Slide 11 - Quiz

Maak een zin.
Werkwoord: lachen
hij / leuk
37

Slide 12 - Open question

Hij ................ als de docent boos is.
Dat zijn geen goede ....................
37/39
A
lach - reden
B
lacht - manieren
C
lacht - leuke
D
komt - manieren

Slide 13 - Quiz