3e bijeenkomst: Examentraining 2F lezen/luisteren 2. Hoofd- en bijzaken + tekstopbouw

Doel van de les
  • Herhalen theorie van de vorige les: beter onthouden!
  • Je moet de belangrijkste boodschap uit een tekst kunnen halen. (hoofd- en bijzaken)
  • Je moet verbanden tussen alinea's kunnen herkennen. (opbouw van de tekst).
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Doel van de les
  • Herhalen theorie van de vorige les: beter onthouden!
  • Je moet de belangrijkste boodschap uit een tekst kunnen halen. (hoofd- en bijzaken)
  • Je moet verbanden tussen alinea's kunnen herkennen. (opbouw van de tekst).

Slide 1 - Slide

Herhalen: Tekstdoelen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Welk tekstdoel
heeft deze tekst?
timer
0:30

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Wat is het tekstdoel van deze tekst?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 8 - Quiz

Bijzaken
Naast hoofdzaken bevat een tekst ook vaak bijzaken. Een tekst bereikt zijn doel niet zonder de hoofdzaken, maar kan zijn doel wel bereiken zonder de bijzaken

Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker. Bijzaken kun je weglaten.

Slide 9 - Slide

Vervolg soorten vragen:
3.3 Opbouw van een tekst/ signaalwoorden

Slide 10 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.

Jan gaat binnenkort werken, want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin?:
Ik lees elke dag de krant, zodat ik op de hoogte ben.

Slide 14 - Open question

Welk tekstverband geeft ZODAT aan?
(Ik lees de krant elke dag, zodat ik op de hoogte ben.)
A
een reden/argument
B
een tegenstelling
C
een conclusie
D
een oorzaak/gevolg

Slide 15 - Quiz

Het is warm buiten, toch heb ik het koud.
Wat is het signaalwoord?
A
is
B
ik
C
heb
D
toch

Slide 16 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij 'het woord: TOCH?

(Het is warm buiten, toch heb ik het koud.)
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een samenvatting
D
een opsomming

Slide 17 - Quiz

Hij heeft het koud, omdat hij natgeregend is.
Wat is het signaalwoord?
A
Hij
B
omdat
C
nat
D
geregend

Slide 18 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij het woord: omdat?

(Hij heeft het koud, omdat hij natgeregend is.)
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een reden
D
een opsomming

Slide 19 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?

Je krijgt alleen een vrijstelling voor het maken van de toetsen, als je dit schooljaar een diploma haalt.
.
A
vrijstelling
B
als
C
dan
D
diploma

Slide 20 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord: als?

Je krijgt alleen een vrijstelling voor het maken van de toetsen, als je dit schooljaar een diploma haalt.
A
een voorwaarde
B
een tegenstelling
C
een samenvatting
D
een opsomming

Slide 21 - Quiz

Aan het eind van de les
  • Tekstdoelen herhaald.
  • Onderwerp (een woord) en hoofdgedachte (een zin) 
  • Tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide