Les 2 - V3.2 - hacer una cita

Clase de español - V3.2
viernes, 27 de noviembre 2020


1 / 22
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Clase de español - V3.2
viernes, 27 de noviembre 2020


Slide 1 - Slide

Objetivo
Aan het einde van de les kan je met iemand afspreken om iets te gaan doen, waarbij je gebruik maakt van:
de toekomende tijd
zin hebben om
de dagen van de week
de kloktijden.

Slide 2 - Slide

La clase anterior
Wat is het thema van deze periode?
Wat voor soort toets krijg je?
Wanneer is de deadline?
Leg aan je klasgenoot uit hoe de toekomende tijd werkt in het Spaans

Slide 3 - Slide

Los deberes

Slide 4 - Slide

Om plannen in de nabije toekomst aan te geven of om aan te geven wat met zekerheid gaat
gebeuren gebruik je het werkwoord ir + a + infinitief

Voorbeeld:    Voy a visitar mi abuela el domingo                Zondag ga ik mijn oma bezoeken.
Voorbeeld:    ¿Qué vas a hacer el sábado?                       Wat ga je zaterdag doen?
El futuro: ir + a + infinitivo
infinitief = hele werkwoord
(eindigt op AR/ER/IR)

Slide 5 - Slide

Una cita
Ver el vídeo y contestar a estas preguntas.
¿Porqué Tio Spanish llama a Lola?
¿Qué quiere hacer con Lola?
¿Cuándo quedan?
¿Dónde quedan?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Vocabulario y gramática importante para hacer una cita:

Slide 8 - Open question

Necesario para hacer una cita
Toekomende tijd (gaan we .., zullen we..)
Zinnen hebben (Heb je zin om ...?)
De kloktijden
De dagen van de week
Moeten
Willen
Zeggen dat je (niet) kan
Smoesjes, excuses
Dus: akkoord gaan of niet akkoord gaan


Slide 9 - Slide

Necesario para hacer una cita
Tener ganas de + infinitivo = zin hebben om te ...

Tengo ganas de ir al cine
Tienes ganas de jugar con la consola
Tiene ganas de ir de compras
Tenemos ganas de dormir tarde
No tenéis ganas de hacer los deberes
Tienen ganas de hacer un tiktok

Slide 10 - Slide

Ejercicio
Stel elkaar ieder 3 vragen in het Spaans waarbij je vraagt of je klasgenoot zin heeft om iets te doen.
Je klasgenoot geeft antwoord in een hele zin. 
Even oefenen en dan opnemen op je mobiel en sturen naar chat ZWT

AHORA
timer
4:00

Slide 11 - Slide

Explica: la hora en español detalladamente
timer
3:00

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide



Het is vijf uur


Son las cinco.



Om vijf uur


A las cinco

Let op verschil:

Slide 15 - Slide

¿Qué hora es?
9:40
A
a las nueve y cuarenta
B
son las diez menos veinte
C
son las nueve menos veinte
D
es la nueve menos cuarto.

Slide 16 - Quiz

¿Qué hora es?
7:25

Slide 17 - Open question

Sleep de Spaanse woorden naar de Nederlandse betekenis.
s'middags
s'ochtends
elke dag
s'avonds
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
het weekend
zaterdag
zondag
por la tarde
por la mañana
por la noche
el fin de semana
lunes
martes
miércoles
jueves
viernes
sábado
domingo
todos los días

Slide 18 - Drag question

¿Qué sabemos?
Hacer un cita
1. ¿A qué hora se levanta Javier?
Javier se levanta a las siete y cuarto.
2. ¿A qué hora quedan Jesús, Jorge y Marta?
Quedan a las ocho en punto.
2. ¿A qué hora quedan Cristina y Begoña?
Quedan a las una menos veinte.

Slide 19 - Slide

Objetivo
Aan het einde van de les kan je met iemand afspreken om iets te gaan doen, waarbij je gebruik maakt van:
de toekomende tijd
zin hebben om
de dagen van de week
de kloktijden.

Slide 20 - Slide

En esta clase he trabajado . . . .
A
muy poco
B
bastante bien
C
muy bien

Slide 21 - Quiz

Los deberes para la próxima clase
De toekomende tijd
Zin hebben om te . . . 
Vocabulario la hora, tiempo libre, días de la semana (s-n en n-s)
Vocabulario hacer una cita (s-n)

Slide 22 - Slide