Reizen (2)

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Goedemiddag!

Welkom bij de les

Hoe gaat het?

75 minuten

Start les (10 min.)

Zeg één woord (5 min.)

Werkwoorden (15 min.)

Woorden (15 min.)

Luisteren (30 min.)

Pauze

Mijn auto + werkblad (30 min.)
Spreken (15 min.)
Einde van de les (15 min.)

60 minuten

Programma

• Je luistert, leest, schrijft en spreekt over reizen
• Werkwoorden: reizen, gaan en nemen

Zeg één woord

de fiets, de ...,

het stoplicht

het zebrapad

oversteken

de rotonde

het kruispunt

links en rechts

Luisteren

Opdracht: Luister naar Tom en Zayna. Ze vragen de weg. 

We praten samen:

1. Aan wie vraagt Tom de weg?
2. Wat moet Tom eerst doen?
3. Hoelang moet Tom lopen?
4. Waar wil Zayna naartoe?
5. Wat moet Zayna bij de stoplichten doen?
6. Hoelang moet Zayna lopen?

Kleurrijker: Thema 7 - 7.8 (boek)

Luisteren

Opdracht: Luister naar een gesprek. Een mevrouw en een meneer praten samen. Wat hoor je? Vul de woorden in.

Kleurrijker: Thema 7 - 7.8 (boek)

Luisteren

Opdracht: Luister naar Ada, Ron, Simone en Koen. Ze vragen de weg. Waar zijn de markt, de slager, het station en de supermarkt?

Kleurrijker: Thema 7 - 7.8 (boek)

Lezen en schrijven

Opdracht: Lees de tekst. Geef antwoord op de vragen. Schrijf zinnen.

1. Wie woont in Dokkum?

2. Waar werkt Anna?

3. Wanneer gaat Ron naar school?

4. Hoe reist Anna meestal naar haar werk?

5. Waarom gaat Ron met de bus?

6. Hoe laat gaat de trein naar Groningen?

7. Hoelang duurt de reis naar Leeuwarden?

8. Hoeveel kilometer loopt Anna naar haar werk?

Antwoorden

1. Ron woont in Dokkum.
2. Ze werkt in Groningen.
3. Hij gaat op dinsdag en donderdag naar school.
4. Ze reist meestal met de trein.
5. Ron heeft geen auto.
6. De trein gaat om 8.15 naar Groningen.
7. De reis naar Leeuwarden duurt een half uur.
8. Anna loopt in Groningen nog 1 kilometer naar haar werk.

Spreken

1. Hoe laat is het nu?
2. Waar gaat de bus naartoe?
3. Wat is de eerste halte?
4. Hoe laat kom je daar aan?
5. Hoe laat kom je aan op het station?
6. Bij hoeveel haltes stopt de bus?

Einde van de les

Opdracht: Maak de puzzel. 

Huiswerk

Opdracht: Maak de opdrachten 

op de werkbladen.