6. if or when

Ga fijn op je plek zitten

Check even:
* Telefoon in telefoontas?
* Jas uit?
* Oortjes uit?
* Spullen op tafel?


1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Ga fijn op je plek zitten

Check even:
* Telefoon in telefoontas?
* Jas uit?
* Oortjes uit?
* Spullen op tafel?


Slide 1 - Slide


1. Samen: each other
2. Uitleg: if/when + oefenen
3. Vocab practice

Slide 2 - Slide

Page 30

Slide 3 - Slide

IF / WHEN
if en when betekenen allebei: als

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je 'if'?
If gebruik je als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren.

I'll call you if I pass the exams. (je weet nog niet zeker of je slaagt)
If I win the lottery, I'll buy a villa (je weet nog niet zeker of je wint)

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je 'when'?

When gebruik je als je wel weet dat het gaat gebeuren, maar nog niet precies wanneer.

I'll call you when the airplane has landed. (je weet dat je gaat landen, maar nog niet precies hoe laat)

Slide 6 - Slide

... it snows tomorrow, we won't go to the mall.
A
If
B
When

Slide 7 - Quiz

I will buy a scooter .... I become 16.
A
if
B
when

Slide 8 - Quiz

... we leave now, we might catch the train.
A
if
B
when

Slide 9 - Quiz

.... Carly eats, she usually eats healthy foods.
A
If
B
When

Slide 10 - Quiz

I'm leaving for London now. I'll call you ... I get there.
A
if
B
when

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Link

What have you learnt?
Je kent nu het verschil tussen if en when en kunt ze op de juiste manier gebruiken.

Slide 13 - Slide

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hier:

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide