Mensen met een verstandelijke beperking



Mensen met een verstandelijke beperking en of lichamelijke beperking
1 / 12
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson



Mensen met een verstandelijke beperking en of lichamelijke beperking

Slide 1 - Slide

Lesdoelen;

Aan het einde van de les;
  1. Herken je de kenmerken en signalen van een verstandelijke beperking, ASS en een neurocognitieve stoornis.
  2. Weet je hoe je als sociaal werker een persoon met een verstandelijke beperking, ASS of een neurocognitieve stoornis kan ondersteunen.

Slide 2 - Slide

Ik zou graag met deze doelgroep willen werken
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Verstandelijke beperking

Slide 4 - Mind map

We onderscheiden;
  1. (licht) Verstandelijke beperking (LVB)
  2. Autismespectrumstoornis
  3. Neurocognitieve stoornissen

Slide 5 - Slide

 (licht) verstandelijke beperking (LVB)
Als iemand wordt geboren met een verstandelijke beperking, kan hij minder goed logisch nadenken, voor zichzelf zorgen en zelfstandig beslissingen nemen. Een verstandelijke beperking kan niet worden genezen, waardoor deze persoon altijd, in meer of mindere mate, hulp nodig zal hebben.

Slide 6 - Slide

Communicatie 
  • Gebruik korte zinnen en vermijd moeilijke woorden.
  • Blijf concreet en geef voorbeelden die verduidelijken wat je wilt zeggen.
  • Bespreek in een zin maar Ă©Ă©n onderwerp, of stel maar Ă©Ă©n vraag.
  • Gebruik geen symbolische taal, zoals spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden. Deze kunnen letterlijk worden genomen of voor verwarring zorgen.
  • Geef de betrokkene de tijd om na te denken als je een vraag stelt, heb daarbij geduld en vul niet in voor hem. Vul deze ontstane stilte ook niet in met nĂłg een vraag.

https://www.steffie.nl/


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Autismespectrumstoornis
ASS: heeft een persoon problemen op het gebied van sociale interactie, communicatie, flexibiliteit in denken en handelen en het filteren en samenvoegen van informatie







Slide 9 - Slide

1. De betrokkene ervaart beperkingen in de sociale communicatie en sociale interactie, wat de volgende problemen kan geven:


  • het lastig vinden om contact te maken of te beantwoorden
  • zich niet goed kunnen aanpassen aan veranderende sociale omstandigheden (bijvoorbeeld hard praten wanneer dit niet gepast is)
  • non-verbale communicatie niet begrijpen (lichaamstaal en gebaren onjuist interpreteren)
  • grapjes en beeldspraak niet begrijpen
  • moeite hebben met het maken van oogcontact
  • het moeilijk vinden om vriendschappen te sluiten
  • een sterke gerichtheid op zichzelf hebben
  • zich niet kunnen inleven in anderen
  • weinig fantasie hebben.
2. De betrokkene heeft beperkte en/of repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, wat de volgende problemen kan geven:


  • stereotiepe of repetitieve (doelloze, zich constant herhalende) motorische bewegingen maken (bijvoorbeeld hoofdbonken, fladderen met de handen)
  • inflexibel, sterke gehechtheid aan vaste routines (bijvoorbeeld overstuur raken bij veranderingen)
  • beperkte interesses hebben, of een zeer eenzijdige belangstelling voor activiteiten of onderwerpen
  • overgevoeligheid of ondergevoeligheid voor prikkels, bijvoorbeeld voor pijn, temperatuur, geluid en/of aanraking.


Slide 10 - Slide

Rol als sociaal werker


Wanneer je in je werk te maken krijgt met mensen met een autismespectrumstoornis, bijvoorbeeld om te ondersteunen bij het kiezen van een geschikte studie, om te bemiddelen op de arbeidsmarkt of om door te verwijzen naar de juiste instanties, is het van belang dat je weet hoe je het best hiermee om kunt gaan. Daarnaast speelt vroegsignalering een belangrijke rol bij deze stoornis, wanneer je met kinderen te maken hebt, is het dus goed om de signalen van een ASS voor ogen te hebben.
Communicatie


Tijdens de communicatie met iemand met een ASS ben je concreet in je boodschap, spreek je kort en bondig, vertel je wat je wĂ©l verwacht en houd je geen gedetailleerd betoog. Een persoon met een ASS kan weinig met de boodschap: ‘Nee, je moet dat inschrijfformulier niet zo verkreukelen, anders kan het niet meer opgestuurd worden en kunnen de mensen die het ontvangen het straks onmogelijk lezen.’ Dit is te gedetailleerd, langdradig, verwarrend en het geeft niet aan wat er dan wĂ©l van de betrokkene wordt verwacht. Zeg dan liever: ‘Leg het formulier plat neer, vul het in en ik stuur het op.’ Je gebruikt duidelijke taal en spreekt niet in spreekwoorden en gezegdes, mensen met een ASS nemen alles letterlijk

Slide 11 - Slide

Neurocognitieve stoornissen
In de praktijk kun je ook te maken krijgen met mensen die kampen met een neurocognitieve stoornis. De bekendste neurocognitieve stoornissen worden ook wel dementie genoemd. 

Dementie: De ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie komen veel voor.
Ziekte van Alzheimer:  kenmerkt zich in de eerste plaats door een duidelijke achteruitgang in het geheugen en het leervermogen.
Vasculaire dementie: is er vooral een achteruitgang te zien in de aandacht en de verwerkingssnelheid. De cliĂ«nt gaat langzamer denken, spreken en handelen en krijgt moeite om zich te concentreren. Ook wankel of langzaam lopen en verlamming en gevoelsverlies komen voor, evenals persoonlijkheids- en stemmingsveranderingen, depressiviteit en emotionele labiliteit 

Rol van de sociaal werker: Je kunt naasten bijvoorbeeld begeleiden bij de aanvraag van ondersteuning in de thuissituatie, of de plaatsing in een verpleeghuis. Leg uit wat je komt doen, sluit aan bij hun belevingswereld en wees betrokken en empathisch. Let vooral op de lichaamshouding en (non-)verbale signalen om erachter te komen wat de betrokkene wenst.

Slide 12 - Slide