* je vergelijkt de situatie met een andere situatie om dat wat je wilt zeggen/laten zien kracht bij te zetten of mooier te maken. bijvoorbeeld:
1. In de schoolbus zaten wij opeengepakt als haringen in een ton.
In de schoolbus zaten wij dicht op elkaar.
2 Veel studenten wonen in een zwijnenstal.
Veel studenten wonen in een huis met troep.
3. De zon streelde mijn wangen.
De zon scheen op mijn wangen (en ik vond het fijn).
4. Voetbal is oorlog.
Er wordt vaak gevochten door de supporters bij voetbal wedstrijden