59. Blok 7, week 3 Toets

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

                       TOETS

De werkplaats van een kunstenaar.

1. de schets
2. het palet
3. het stilleven
4. het atelier

Maurits schildert iets wat niet echt bestaat.

1. denkbeeldig
2. de graffiti
3. de schets
4. het model

Iets heel erg interessant vinden....

1. zich uiten
2. in de lach schieten
3. fascineren
4. glunderen

Zeker weten dat je iets wilt....

1. tegendraads
2. vastberaden
3. de voldoening
4. de belening

Als iets langzaam gebeurt....

1. aanstonds
2. vandaag de dag
3. geleidelijk
4. ogenblikkelijk

Vanaf dat moment....

1. sindsdien
2. weldra
3. gedurende
4. tegenwoordig

Aanwijzend voornaamwoord

Een aanwijzend voornaamwoord geeft precies aan wie of wat je bedoelt.

Die computer

Deze tafel

Dat boekje

Dit kopje

Ver weg of dichtbij:

Wanneer iets dichtbij ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord deze of dit.

 

Wanneer iets verder weg ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord die of dat.

het aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het   lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord.

leerling, die leerling)

 

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.

Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

voorbeelden

de jongen -    deze / die jongen

de avond -     deze / die avond

het meisje -    dit / dat meisje

het huis -        dit / dat huis

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.

Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

Wat is het aanwijzend voornaamwoord

Wil jij deze beker in de afwasmachine zetten?

Wat is het aanwijzend voornaamwoord

Waarom hangt dat schilderij scheef?

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord.

lesdoel

Ik weet wat  bijvoeglijk naamwoorden zijn. Ik weet ook dat deze niet altijd voor een zelfstandig naamwoord staan.

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?

Je kunt ook kiezen uit kleine of grote bordjes
met sla.

1. uit, sla
2. kiezen, bordjes
3. kleine, grote
4. kleine of grote

Wat zijn in bovenstaande zin de bijvoeglijk naamwoorden? Het zijn er drie! Zet steeds een komma tussen de woorden.

En magere, halfvolle en volle melk!

. Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in de zin?

Handgeverfde hoofddeksels en geborduurde zijn het mooist

1. hoofddeksels
2. handgeverfde, mooist
3. handgeverfde, geborduurde
4. geborduurde, zijn

Ze hebben een grote, ruime zolder

1. bn: grote, ruime zn: zolder
2. bn: ruime zn: zolder
3. bn: grote zn: zolder
4. geen bv zn: zolder

Daar hebben zij een uitgebreid en uitdijend hoedenmuseum.
(uitdijend = steeds groter worden)

1. bn: uitdijend zn: hoedenmuseum
2. bn: uitgebreid zn: hoedenmuseum
3. bn: uitgebreid, uitdijend zn: hoedenmuseum
4. geen bn zn: uitgebreid

Voegwoorden

Nynke wilde graag meedoen, maar voelde zich niet lekker.

De schoenen passen Jorg niet, omdat ze te klein zijn.

De voegwoorden en, of, maar en want
 verbinden twee hoofdzinnen met elkaar. 

Voorbeelden van voegwoorden die in
bijzinnen staan zijn:  

omdat,  doordat,  zodat,  nadat, 
voordat,  terwijl,   totdat.  

Als je een van deze voegwoorden
gebruikt om zinnen te verbinden, krijg  je een hoofdzin en een bijzin.

In de bijzin verandert de woordvolgorde.

Voorbeelden van voegwoorden die in

bijzinnen staan zijn:

omdat,  doordat,  zodat,  nadat, voordat,  terwijl en  totdat.  

Zij hebben de band opgepompt.

Zij stappen op de fiets.

Zij hebben de band opgepompt, voordat zij op de fiets stappen.

Wat is het voegwoord?
Mijn vriend bleef altijd van mijn tikkels af, want hij heeft een hekel aan harde snoepjes.

1. Vriend
2. tikkels
3. want
4. een

Wat is het voegwoord?
Ik snap best dat mensen schrikken van mijn uiterlijk, maar dat is hun probleem.

1. maar
2. uiterlijk
3. mijn
4. dat

Sanne heeft zich gedoucht, ............. ze op de boerderij heeft gespeeld.

Welk voegwoord past het best op het stippellijntje?

1. zodat
2. nadat
3. terwijl
4. totdat

Wanneer gebruik je een puntkomma?

Om twee zinnen die bij elkaar horen met elkaar te verbinden.

Martin gaat dagelijks naar zijn verzorgpony.  

In de winter gaat hij wekelijks.

Martin gaat dagelijks naar zijn verzorgpony; in de winter gaat hij wekelijks.

Wanneer gebruik je een puntkomma?

Achter de zinnen in een opsomming.                                                             

Spelregels beginnen zo: 

je gooit om de beurt met de dobbelsteen;

je zet je pion het aantal ogen op de dobbelsteen vooruit;

als je op een vak met een plaatje komt, krijg je een opdracht.

Waar moet je op letten?

Na een puntkomma begint de volgende zin altijd met een kleine letter.

Bij een puntkomma in een opsomming, eindigt alleen de  laatste regel in de opsomming met een punt.

Waar komt de puntkomma?

Wachten jullie maar niet op mij voor mij begint een file.

1. achter "op"
2. achter de eerste "mij"
3. achter "voor"
4. achter de tweede "mij"

Waar komt de puntkomma?

Het concert is morgen er worden veel mensen verwacht.

1. Na "concert"
2. Na "is"
3. Na "morgen"
4. Na "veel"

AAN HET WERK

 

Blok 7, week 3

Toets